ECLI:NL:CRVB:2025:1134

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
23/2329 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de weigering van een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) aan appellant, die bekend is met een verzamelstoornis. Appellant had op 7 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een pgb, maar het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer heeft deze aanvraag op 20 juli 2021 afgewezen. Het college was van mening dat appellant niet in staat was om de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, ook niet met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger. Dit standpunt werd door de rechtbank Noord-Holland bevestigd in een uitspraak van 28 juni 2023, waartegen appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de zaak behandeld op 27 maart 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Nijssen. Het college werd vertegenwoordigd door mr. J.C.W. Kieviet en A.C. Bleeker. Tijdens de zitting is gebleken dat appellant niet kon aantonen dat hij met hulp van zijn sociale netwerk of vertegenwoordiger in staat was de pgb-taken uit te voeren. De Raad concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de benodigde ondersteuning kan krijgen. De Raad bevestigt dat de weigering van het pgb in stand blijft, omdat appellant niet heeft kunnen onderbouwen dat hij in staat is om de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2329 WMO15
Datum uitspraak: 24 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 juni 2023, 22/3036 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de weigering van een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet aannemelijk is geworden dat appellant in de periode in geding met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Nijssen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Nijssen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.W. Kieviet en A.C. Bleeker.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nader te overleggen.
Partijen hebben nadere stukken en reacties ingediend.
Appellant heeft toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1966, is onder andere bekend met een verzamelstoornis. Op 7 juli 2021 heeft appellant een aanvraag ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding.
1.2.
Het college heeft de aanvraag van appellant bij besluit van 20 juli 2021 afgewezen. Appellant wenst de maatwerkvoorziening te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), maar het college heeft zich op het standpunt gesteld dat hij hiervoor niet in aanmerking komt. Het college heeft appellant wel de mogelijkheid geboden om de individuele begeleiding te ontvangen in de vorm van een maatwerkcontract. Met zo’n contract wordt aan één specifieke inwoner de nodige zorg geleverd door een zorgaanbieder die niet een contract met de gemeente heeft.
1.3.
Bij besluit van 13 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 juli 2021 ongegrond verklaard. Volgens het college heeft appellant onvoldoende onderbouwd dat hij in staat is om zelf de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Daarbij heeft het college onder meer in aanmerking genomen dat appellant in het verleden gevraagd heeft om ondersteuning bij het voeren van zijn administratie en dat voor het college niet duidelijk is of appellant dat inmiddels wel zelf kan. Ook heeft appellant geen vertegenwoordiger aangedragen die voor hem de aan het pgb verbonden verplichtingen kan en wil uitvoeren. Appellant heeft verder geen gebruik gemaakt van het aanbod om een maatwerkcontract af te sluiten. Dit komt voor zijn rekening en risico. Hiermee zijn de belangen van appellant afgewogen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Zij heeft dit op de volgende manier gemotiveerd. Omdat appellant het pgb heeft aangevraagd, is het aan hem om aannemelijk te maken dat hij zelf of met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het college heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat appellant daarin niet is geslaagd. Het college heeft terecht in aanmerking genomen dat appellant eerder diverse malen heeft verzocht om ondersteuning in zijn administratie en financiën. Gelet hierop is niet duidelijk dat appellant voldoende in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Ook op de zitting heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij daartoe wel in staat is. Het college heeft daarom op juiste gronden de verstrekking van een pgb geweigerd.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft daartegen het volgende aangevoerd. De omstandigheid dat appellant eerder ondersteuning heeft gevraagd bij het voeren van zijn administratie had niet als grond voor de weigering van een pgb gehandhaafd mogen worden. Appellant is met hulp van zijn sociaal netwerk en hulpverleners, zoals de stichting Per Saldo, in staat om het pgb te beheren. Als de aanvrager van een pgb stelt dat hij zelf of met behulp van zijn sociaal netwerk in staat is om het pgb te beheren, zal het college niet lichtvaardig anders mogen oordelen. Verder is in het verleden al gebleken dat de alternatieve oplossing, een maatwerkcontract, voor appellant niet werkt. Appellant wil juist de regie over zijn zorg- en hulpverleners in eigen hand houden, wat bij een maatwerkcontract onvoldoende mogelijk is.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in beginsel aanspraak kan maken op individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015. Het college heeft de aanvraag van appellant om een maatwerkvoorziening in de vorm van het door hem gevraagde pgb afgewezen, omdat hij niet op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel, met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren (artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015).
4.2.
Ter zitting is duidelijk geworden dat appellant zich niet (langer) op het standpunt stelt dat hij op eigen kracht in staat is de pgb-taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Tussen partijen is nog in geschil of appellant hiertoe wel in staat is met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger.
4.3.
De te beoordelen periode loopt van 7 juli 2021 (het moment van de aanvraag) tot 13 mei 2022 (het moment van het bestreden besluit). De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat ten aanzien van deze periode niet aannemelijk is geworden dat appellant met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Appellant heeft immers voor de te beoordelen periode niet geconcretiseerd wie die hulp zou kunnen bieden. Uit het onderzoek van het college is gebleken dat er niemand in de omgeving van appellant is die hem structureel ondersteuning kan bieden op de verschillende levensgebieden. Appellant heeft dit niet weersproken. Verder heeft appellant, nog daargelaten de vraag of stichting Per Saldo hulp biedt bij het uitvoeren van de pgb-taken, geen document overgelegd waaruit volgt dat een medewerker van deze stichting hiertoe bereid is. Het college heeft verklaard altijd bereid te zijn om te beoordelen of een door appellant aangedragen persoon geschikt is om de pgb-taken voor hem uit te voeren. In de te beoordelen periode heeft appellant echter niemand aangedragen. De beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Voor zover appellant heeft betoogd dat alleen een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb een passende bijdrage kan leveren aan zijn zelfredzaamheid of participatie, kan hij hierin niet worden gevolgd. Niet is gebleken dat appellant met een maatwerkvoorziening in een andere vorm dan een pgb niet de individuele begeleiding zou kunnen ontvangen die hij nodig heeft. In de omstandigheid dat appellant in het verleden kennelijk slechte ervaringen heeft gehad met een maatwerkcontract hoefde het college geen aanleiding te zien om appellant in de te beoordelen periode toch een pgb te verstrekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit tot weigering van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders als voorzitter en B. Serno en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

- Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
- Op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college de cliënt, indien hij dit wenst, een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
- Op grond van artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 wordt een persoonsgebonden budget verstrekt, indien de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.