ECLI:NL:CRVB:2025:1131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
24/1218 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WAO-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de verlaging van de WAO-uitkering van appellante door het Uwv naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%. Appellante, die sinds 2003 een WAO-uitkering ontvangt, betwist de beslissing van het Uwv dat zij slechts 23,17% arbeidsongeschikt is. Ze stelt dat ze meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, en dat ze de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 19 juni 2025, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. T.H.M.M. Kusters, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. van de Graaff-Eggink.

De Raad oordeelt dat het Uwv de WAO-uitkering terecht heeft verlaagd. De medische beoordeling door het Uwv is zorgvuldig uitgevoerd, en de verzekeringsartsen hebben inzichtelijk gemotiveerd dat appellante op de datum in geding benutbare mogelijkheden had. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in hoger beroep de FML heeft aangepast, maar dat dit niet leidt tot een andere uitkomst. De proceskosten van appellante worden vergoed, en het Uwv moet het griffierecht terugbetalen. De uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van M.S. van Veller als griffier, en is openbaar uitgesproken op 31 juli 2025.

Uitspraak

24/1218 WAO
Datum uitspraak: 31 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 april 2024, 23/297 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellante per 30 mei 2022 heeft verlaagd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% omdat zij voor 23,17% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WAO-uitkering terecht heeft verlaagd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. T.H.M.M. Kusters hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 juni 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kusters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van de Graaff-Eggink.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is werkzaam geweest als medewerkster personeelszaken voor 36 uur per week. Op 2 januari 2002 heeft zij zich voor dit werk ziekgemeld met psychische en fysieke klachten. Appellante ontvangt sinds 1 januari 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierna hebben verschillende herbeoordelingen plaatsgevonden. De arbeidsongeschiktheidsklasse is vanaf 30 augustus 2018 vastgesteld op 35 tot 45%.
1.2.
Op 1 december 2018 is appellante gaan werken als onderwijsondersteuner voor 15,86 uur per week. Appellante heeft zich op 4 februari 2019 voor dit werk ziekgemeld met psychische klachten. Zij heeft op 14 juli 2021 een herbeoordeling aangevraagd. Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 23,17%. Het Uwv heeft bij besluit van 29 maart 2022 de WAO-uitkering van appellante per 30 mei 2022 verlaagd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 20 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aanvullende beperking aangenomen op het aspect eigen gevoelens uiten. Deze wijziging is neergelegd in een FML van 1 november 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee reservefuncties laten vervallen. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt hierdoor niet. Het Uwv heeft daarom geen reden gezien om zijn standpunt te wijzigen.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, appellante op een spreekuur gezien, een medische anamnese afgenomen en psychisch onderzoek verricht. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd. Het feit dat appellante in bezwaar niet opnieuw fysiek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een spreekuur of tijdens de hoorzitting is gezien, maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
2.2.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en om te oordelen dat de beperkingen onjuist of onvolledig zijn vastgesteld. De verzekeringsartsen hebben eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Zij hebben gemotiveerd dat appellante op de datum in geding benutbare mogelijkheden had, alle klachten in de beoordeling betrokken en diverse beperkingen aangenomen in alle rubrieken van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat de in beroep overgelegde informatie van verzekeringsarts Erdogan, de huisarts en de bedrijfsarts geen reden zijn om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen.
2.3.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat uitgaande van de juistheid van de FML de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. Uit de in beroep ingebrachte informatie van de medisch adviseur, de huisarts en de bedrijfsarts en het door appellante opgestelde slaapoverzicht blijkt dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Door alleen te verwijzen naar de al in het dossier aanwezige informatie is de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende op deze informatie ingegaan.
3.1.1.
Appellante is bekend met amblyopie (lui oog) en nystagmus (onwillekeurige ritmische bewegingen van de oogbollen) en is aan één oog blind. Dit geeft veel hinder en klachten en leidt tot valpartijen omdat zij nauwelijks tot niet diepte kan waarnemen. Om dit te onderbouwen heeft appellante een rapport van een gecombineerd psychiatrisch verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 17 oktober 2024 ingebracht en diverse brieven van de refractiechirurg, optometrist en oogarts. De door appellante ingeschakelde verzekeringsarts K.C. Rammeloo concludeert in haar rapport dat er in de FML ten onrechte geen beperking is aangenomen vanwege de bij appellante op de datum in geding al aanwezige oogklachten. Voor het overige acht zij de door het Uwv opgestelde FML in overwegende mate passend bij de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, zijnde 30 mei 2022.
3.1.2.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de geselecteerde functies niet passend zijn omdat daarin haar medische belastbaarheid ten aanzien van lezen en beeldschermwerk wordt overschreden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.2.1.
Het Uwv heeft verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 december 2024 en 24 maart 2025 en naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 januari 2025. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om vanwege het luie oog een beperking aan te nemen omdat dit probleem al sinds de kinderjaren bestaat en goed te behandelen is met een bril, die appellante ook droeg tijdens het psychiatrisch verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel aanleiding gezien om vanwege de nystagmus een beperking aan te nemen voor langdurig achtereen intensief kijken en lezen. Deze wijziging is neergelegd in een FML van 20 december 2024 (geldig vanaf 31 januari 2021). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de derde geselecteerde functie niet meer geschikt is en hiervoor een reservefunctie in de plaats gesteld. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is hierdoor niet gewijzigd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit om de WAO-uitkering van appellante per 30 mei 2022 te verlagen naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 36 van de WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.
4.2.
Tijdens de zitting heeft appellante toegelicht dat alleen in geschil is of het Uwv haar als gevolg van de oogklachten verdergaand beperkt moet achten en of vanwege slaapproblemen een urenbeperking moet worden aangenomen.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep een verzekeringsgeneeskundige expertise van Rammeloo ingebracht. Vanwege de op de datum in geding al aanwezige visusklachten heeft Rammeloo gesteld dat een beperking in verband met de amblyopie (lui oog), waarvoor appellante een aangepaste bril draagt, gerechtvaardigd is. Daarbij geeft zij als toelichting: maximaal 30 minuten achtereen intensief kijken, lezen en focussen, met aanpassingen in tekstgrootte en afstand tot het blad en beeldscherm. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 december 2024 inzichtelijk gemotiveerd dat appellante als gevolg van de nystagmus beperkt is voor langdurig achtereen intensief kijken en lezen. Appellante wordt niet in staat geacht langer dan 30 minuten ingespannen te focussen op lezen, beeldscherm en tablet en moet na 30 minuten intensief lezen en kijken vijf minuten pauze nemen om de ogen te ontspannen. Hiermee wordt overbelasting en decompensatie voorkomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom als gevolg van de amblyopie geen aanvullende beperking wordt aangenomen.
4.4.
Appellante heeft niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd dat vanwege de oogklachten op 30 mei 2022, de datum in geding, meer of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn standpunt dat de in hoger beroep ingebrachte brieven van de behandelend oogarts en optometrist niet leiden tot nieuwe medische gezichtspunten over de situatie op de datum in geding. De medische stukken vermelden onder meer dat appellante in juli 2022 een hersenschudding heeft gehad en sindsdien last heeft van wazig zicht en dat aan appellante een nieuwe bril is geadviseerd met een occlusie glas of tape links. De hersenschudding heeft plaatsgevonden na de datum in geding. Daarnaast maakte appellante op de datum in geding nog geen gebruik van een occlusie lens. De ingebrachte medische stukken hebben geen betrekking op de datum in geding en bieden daarom geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding.
4.5.
Ook de beroepsgrond dat vanwege slaapproblemen een verdergaande urenbeperking op energetische gronden moet worden opgelegd, slaagt niet. De verzekeringsarts heeft een urenbeperking aangenomen van acht uur per dag en 40 uur per week en geconcludeerd dat appellante beperkt is voor werken na 21:00 uur en in de nacht om een goed dag- en nachtritme te stimuleren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat als in de functies rekening wordt gehouden met de vastgestelde belastbaarheid er geen aanleiding bestaat voor een verdergaande urenbeperking. De door appellante ingebrachte stukken bieden geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de standpunten van de verzekeringsartsen van het Uwv. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat appellante een actief dagverhaal heeft met weinig recuperatiebehoefte. Daarnaast wordt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd door de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts Rammeloo. Rammeloo heeft in haar rapport geconcludeerd dat er geen energetische indicatie is voor een duurbeperking omdat er geen sprake is van een ernstige ziekte die gepaard gaat met energieverlies of extra recuperatietijd. Daarnaast zijn volgens Rammeloo de aangenomen beperkingen voldoende om overbelasting en overvraging te voorkomen en was appellante niet verminderd beschikbaar vanwege het volgen van een intensieve (dag)behandeling.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 20 december 2024 heeft het Uwv voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 22 januari 2025 inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante ten aanzien van lezen en beeldschermwerk niet overschrijden. In de geselecteerde functies hoeft niet langer dan 30 minuten aaneengesloten te worden gelezen of op een beeldscherm te worden gekeken. Daarnaast is er na 30 minuten ook de mogelijkheid om vijf minuten pauze te nemen.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd met verbetering van gronden. Dit betekent dat de verlaging van de WAO-uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% per 30 mei 2022 in stand blijft.
5.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep de FML aangepast en het bestreden besluit dus pas in hoger beroep toereikend gemotiveerd. Daarom is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellante door dit gebrek niet is benadeeld. Als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
5.3.
De toepassing van artikel 6:22, van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1) en € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Daarnaast komen de reiskosten die appellante heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting in beroep en hoger beroep van in totaal € 73,95 (€ 35,52 en € 38,43) op basis van openbaar vervoer tweede klas voor vergoeding in aanmerking. Ook de kosten van het psychiatrisch verzekeringsgeneeskundig onderzoek van € 6.932,75 (inclusief omzetbelasting) komen voor vergoeding in aanmerking. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 10.634,70.
6. Tot slot moet het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 10.634,70;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van M.S. van Veller als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) M.S. van Veller