ECLI:NL:CRVB:2025:1107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
24/1562 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 15 juni 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad volgt de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin is vastgesteld dat de medische beoordeling van appellante door deskundigen overtuigend is onderbouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van een ernstige stemmingsstoornis of andere significante slaapstoornissen die de vermoeidheid van appellante konden verklaren. De Raad bevestigt dat de FML van 10 oktober 2023, die de beperkingen van appellante vastlegt, in overeenstemming is met de bevindingen van de deskundigen. De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht passend, en de Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de weigering van de WIA-uitkering blijft in stand.

Uitspraak

24/1562 WIA
Datum uitspraak: 23 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 mei 2024, 23/4905 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante per 15 juni 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 april 2025. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerkster voor 40 uur per week. Op 10 maart 2015 heeft zij zich als gevolg van een verkeersongeval ziekgemeld met lichamelijke klachten. Bij besluit van 31 januari 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante per 7 maart 2017 (na afloop van de voorgeschreven wettelijke wachttijd) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.
1.2.
Op 18 juni 2018 heeft appellante zich vanuit een situatie van werkloosheid opnieuw ziekgemeld. Aan appellante is per 17 september 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend en vervolgens heeft zijn een WIA-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft onderzoek plaatsgehad door een arts en een arbeidsdeskundige. Het Uwv heeft bij besluit van 22 oktober 2020 geweigerd appellante met ingang van 15 juni 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 29 maart 2021 heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Procedure in beroep
1.3.
In beroep tegen het besluit van 29 maart 2021 heeft appellante aangevoerd meer beperkt te zijn voor hand- en vingergebruik en licht beperkt voor werktijden, waardoor zij de geselecteerde functies niet kan verrichten. Zij heeft informatie van haar behandelaars ingebracht en expertiserapporten van verzekeringsarts dr. D. Erdogan van Medisch Advies Groep van 22 oktober 2021 en 22 december 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin geen aanleiding gezien het standpunt te wijzigen.
1.4.
De rechtbank heeft een expertise laten verrichten door Cavari Clinics IC. Dit onderzoek, waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in een rapport van 10 april 2023, is verricht door psychiater dr. D.M. Tulner en neuroloog drs. J.C. den Heijer. Neuroloog Den Heijer heeft geconcludeerd dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat bij appellante sprake is van fibromyalgie, omdat deze diagnose eerder door een reumatoloog is gesteld en in beginsel een chronische aandoening is. Om te beoordelen of deze diagnose nog actueel is, is volgens neuroloog Den Heijer de beoordeling aan een reumatoloog. Neuroloog Den Heijer heeft uit de informatie van de revalidatiearts afgeleid dat er geen meerwaarde te verwachten is van een pijnrevalidatietraject. Neuroloog Den Heijer heeft verder geconcludeerd dat bij neurologisch onderzoek geen sprake was van afwijkingen, maar dat op basis van de correspondentie lichte beperkingen kunnen worden aangenomen voor hand- en vingergebruik links, schroefbewegingen links, reiken met links, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten dragen, gebogen of getordeerd actief zijn en links boven schouderhoogte werken. Psychiater Tulner heeft geen aanwijzingen gevonden voor een ernstige stemmingsstoornis of ander ernstige psychopathologie. Psychiater Tulner heeft ten aanzien van de slaapstoornis van appellante gerapporteerd dat voor zover deze veroorzaakt door een stemmingsstoornis of bijwerkingen van duloxetine, deze kan worden opgelost door aanpassing van de antidepressiva. Bij appellante is geen sprake van Obstructieve Slaapapneu Syndroom (OSAS) of een ander significante slaapstoornis. In een nader rapport van 3 augustus 2023 hebben de deskundigen verduidelijkt dat niet ter discussie staat dat bij appellante sprake is van fibromyalgie en dat daarvan bij de beoordeling is uitgegaan.
1.5.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 29 september 2023 het oordeel van de deskundigen gevolgd. De deskundigen hebben gemotiveerd waarom bij appellante geen sprake is van OSAS. De rechtbank heeft vastgesteld dat neuroloog Den Heijer appellante op basis van de vastgestelde afwijkingen op enkele aspecten meer beperkt heeft geacht, maar dat het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) nog niet heeft aangepast. De FML van 21 april 2020 is dus geen juiste weergave van de beperkingen van appellante per 15 juni 2020. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, het besluit van 29 maart 2021 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellante moet vergoeden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase heeft de rechtbank de Staat veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.6.
Bij besluit van 11 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 oktober 2020 opnieuw ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML bijgesteld conform het advies van neuroloog Den Heijer en heeft de gewijzigde beperkingen vastgelegd in een FML van 10 oktober 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee functies niet langer passend geacht en het verlies aan verdiencapaciteit op grond van de resterende functies berekend op 32,42%. De schatting is gebaseerd op de functies administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133), parking host (SBC-code 261011) en administratief ondersteunend medeweker (SBC-code 315100).
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv geen aandacht heeft geschonken aan het door psychiater Tulner vastgestelde chronisch pijnsyndroom. Volgens appellante kan deze aandoening aanleiding geven meer beperkingen vast te stellen, zoals een urenbeperking. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd heeft toegelicht dat de diagnose chronisch pijnsyndroom een andere benaming betreft voor de diagnose fibromyalgie, dat deze diagnose is onderkend en daarvoor beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat deze diagnose zich kenmerkt door het ontbreken van objectiveerbare afwijkingen, zodat niet valt in te zien dat in verband daarmee verdergaande beperkingen zouden moeten worden aangenomen. De rechtbank heeft deze toelichting voldoende geacht. Ten aanzien van de door appellante ervaren pijn en daaruit voortvloeiende klachten heeft de rechtbank overwogen dat de subjectieve beleving niet doorslaggevend is bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zoals hier aan de orde. De rechtbank heeft overwogen dat psychiater Tulner bij appellante geen psychopathologie heeft kunnen vaststellen en ook geen significante slaapstoornis. De onderzoeksbevindingen van deze deskundige bieden dus geen aanknopingspunt voor het aannemen van meer en/of zwaardere beperkingen voor appellante. Ten aanzien van de door appellante ter zitting naar voren gebrachte nek- en rughernia heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de deskundigen voor hun beoordeling beschikte over uitgebreide medische informatie van de behandelende sector, onder andere van een neurochirurg en een neuroloog. Bij de boordeling is dus ook rekening gehouden met de bij appellante vastgestelde hernia(’s). De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat niet voorbij kon worden gegaan aan het advies van de deskundige om een aanvullend onderzoek door een reumatoloog te laten verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd toegelicht dat bij appellante geen sprake is van reuma, maar van fibromyalgie en dat onderzoek door een reumatoloog geen meerwaarde heeft. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat appellante fibromyalgie heeft. Daarbij komt en dat appellante geen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 29 september 2023, waardoor deze onherroepelijk is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 december 2023 inzichtelijk gemotiveerd waarom de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft gesteld dat haar medische situatie ten tijde in geding ernstiger was dan waarvan het Uwv is uitgegaan en dat zij geen veertig uur per week kon werken. Verder betwist appellante de geschiktheid van de geselecteerde functies. De functie parking host is niet geschikt, omdat in de functiebeschrijving ontbreekt dat voor deze functie ook vereist wordt dat de trappenhuizen worden schoongemaakt, dat men flexibel moet zijn en dat wordt gewerkt met wisselende werktijden. Volgens appellante heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te makkelijk aangenomen dat men met één hand kan stofzuigen met een professionele stofzuiger. Appellante heeft verklaard dat zij via de Wet maatschappelijke ondersteuning een indicatie heeft voor huishoudelijk hulp, omdat zij niet kan stofzuigen, dweilen of schoonmaken. Ook zijn er geen parkeergarages in de buurt waar zij woont. Appellante heeft verder aangevoerd dat de functie administratief medeweker (medewerker post) niet passend is voor haar, omdat uit de taakomschrijving van deze functie uit de Nationale beroepengids blijkt dat men fit moet zijn en veel moet kunnen lopen en tillen. Bij de functie administratief ondersteunend medewerker is vaak sprake van deadlines en werkdruk, wat de functie ongeschikt maakt. Appellante heeft vacaturebeschrijvingen van verschillende functies bijgevoegd. Appellante heeft verder aangevoerd dat aan haar met ingang van 24 juli 2024 een IVAuitkering is toegekend en dat dit gelet op haar medische situatie volgens haar eerder had gekund.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 maart 2025 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Omdat appellante geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank van 29 september 2023 staat het oordeel van de rechtbank in deze uitspraak vast. In die uitspraak is overwogen dat de motivering van de deskundigen over de belastbaarheid van appellante op neurologisch en psychisch gebied overtuigend overkomt. Ook is vastgesteld dat bij appellante geen sprake is van OSAS of een andere significante slaapstoornissen zijn die haar vermoeidheid kunnen verklaren. Niet is gebleken dat de wijze waarop het Uwv uitvoering heeft gegeven aan deze uitspraak met de gewijzigde FML van 10 oktober 2023 niet in overeenstemming is met de beperkingen die de deskundigen hebben vastgesteld. Er is geen aanleiding voor een ander standpunt. Het feit dat aan appellante met ingang van 24 juli 2024 (ruim na de datum in geding in deze zaak) op basis van een gewijzigde medische situatie een IVA-uitkering is toegekend doet daar niet aan af. In deze zaak gaat het om de belastbaarheid van appellante per 15 juni 2020.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Het is vaste rechtspraak van de Raad [1] dat het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem en ondersteunende methode bij de beoordeling of, en zo ja, in welke mate iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Eveneens volgens vaste rechtspraak van de Raad dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. Daarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn indien een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de in het CBBS opgenomen functiegegevens van de functies administratief medewerker (document scannen) (SBCcode 315133), parking host (SBC-code 261011) en administratief ondersteunend medeweker (SBC-code 315100) onjuist zijn. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting van de Raad inzichtelijk toegelicht dat het CBBS een systeem betreft dat door arbeidsanalisten wordt gevuld en een momentopname bevat. Een functiebeschrijving mag maximaal twee jaar worden gebruikt. Een functie kan in de loop van de tijd veranderen. De omstandigheid dat de belasting in de door appellante ingebrachte functiegegevens op bepaalde aspecten afwijkt van de geselecteerde functies laat zich onder meer hierdoor verklaren. Wat betreft de vraag of het schoonmaken van trappenhuizen een onderdeel vormt van de functie parking host (SBCcode 261011) is uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 maart 2025 en de daarin opgenomen mailwisseling tussen deze arbeidsdeskundige en de arbeidskundig analist die de functie parking host heeft geanalyseerd, gebleken dat de taak schoonvegen van de trappenhuizen op de datum onderzoek op 18 februari 2019 nog geen vaste taak was. De Raad acht deze toelichting overtuigend. Verder is niet gebleken dat de functies van medewerker post binnen de SBC-code 315133 van administratief medewerker (document scannen) de belastbaarheid van appellante voor lopen en tillen overschrijdt en dat in de functie administratief ondersteunend medewerker sprake is van deadlines en productiepieken.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 10 oktober 2023 vastgestelde beperkingen zijn de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht passend.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737.