ECLI:NL:CRVB:2025:1104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
24/1359 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van medische en arbeidskundige geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 4 september 2020 ziekmeldde, betoogde dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering per 2 september 2022. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 juni 2025, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Shaaban, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de arts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan appellant waren voorgelegd, medisch passend waren.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en bleef de weigering van de WIA-uitkering in stand. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 mei
2024, 23/5913 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 juli 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 2 september 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Shaaban, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 augustus 2024 ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 juni 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Shaaban. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor 40 uur per week. Op 4 september 2020 heeft hij zich ziekgemeld. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juni 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 13 juli 2022 geweigerd appellant met ingang van 2 september 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 27 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt rapporten van een arts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 12 juli 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe is het volgende overwogen.
2.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, een anamnese, psychisch en lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts en de arts bezwaar en beroep, het gestelde tijdens de hoorzitting van 23 mei 2023 en in het bezwaarschrift en op informatie van de behandelend sector. Het medisch onderzoek heeft gelet hierop naar het oordeel van de rechtbank op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
2.2.
Wat appellant in beroep aanvoert, geeft de rechtbank geen reden om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Het is de rechtbank niet gebleken dat de arts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant en dat per datum in geding meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De arts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de primaire verzekeringsarts op psychisch vlak voldoende beperkingen heeft aangenomen die verwacht kunnen worden bij de gestelde diagnose van appellant, te weten een matige depressie. Bij het spreekuur zijn geen aanwijzingen gevonden voor een ernstige psychische aandoening en dit blijkt ook niet uit de opgevraagde medische gegevens. Verder heeft de arts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat de primaire verzekeringsarts ook op lichamelijk vlak in ruime mate rekening heeft gehouden met de door appellant geclaimde belemmeringen. Ondanks het ontbreken van medische diagnoses is rekening gehouden met beperkingen ten aanzien van staan, trillingsbelasting, lopen tijdens werk, trappenlopen en geknield/gehurkt actief zijn. De rechtbank is van oordeel dat de arts bezwaar en beroep de beperkingen in de gecorrigeerde FML van 12 juli 2023 juist heeft vastgesteld. Het Uwv heeft er ter zitting terecht op gewezen dat de door appellant in beroep ingediende medische stukken, waaronder de brief van Stichting Sarya van 19 januari 2023, al in het dossier aanwezig waren en door de arts bezwaar en beroep zijn meegenomen in de beoordeling. Voor zover appellant stelt dat uit die brief valt op te maken dat hij niet kan werken, slaagt deze stelling niet. Uit de brief blijkt slechts dat appellant bij Stichting Sarya heeft aangegeven problemen te ervaren op alle dagelijkse gebieden waaronder werk. Uit de brief blijkt niet dat er bij appellant aanwijzingen bestaan voor een ernstige psychische aandoening. Nu de rechtbank geen twijfel heeft aan de juistheid van het medisch oordeel, ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
2.3.
Appellant heeft in beroep geen specifieke gronden ingediend die zien op de arbeidskundige beoordeling. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft daartegen aangevoerd dat hij als gevolg van psychische problematiek in de rubrieken 1 en 2 van de FML verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Verder had er, gelet op de lichamelijke klachten en slaapproblematiek, op energetische en preventieve gronden een urenbeperking moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de eerder ingediende brief van Stichting Sarya van 19 januari 2023 en heeft hij een begeleidingsplan van 21 augustus 2024, een evaluatieformulier van 20 november 2024 en een medicatieoverzicht ingebracht. Appellant acht de geduide functies niet passend, omdat de belasting daarin zijn belastbaarheid te boven gaat. De functie van inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) is bovendien ongeschikt, omdat appellant niet in staat is om in de Nederlandse taal een cursus te volgen.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft – onder verwijzing naar een nader rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 augustus 2024 – gevraagd om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
5.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde medische gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het door de arts bezwaar en beroep gegeven medisch oordeel. De overwegingen van de rechtbank die aan dit oordeel ten grondslag liggen worden onderschreven. De Raad voegt hieraan toe dat de door appellant in hoger beroep ingebrachte stukken niet zien op zijn medische situatie op of rond de datum in geding. Deze stukken geven daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de in de FML van 12 juli 2023 aangenomen belastbaarheid. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 augustus 2024 genoegzaam toegelicht dat hoewel er bij de depressieve klachten slaapproblemen bestaan, er geen sprake is van een specifieke slaapstoornis of van een onderliggende zéér ernstige somatische- of psychiatrische aandoening die een sterk afgenomen energieniveau op datum in geding aannemelijk maakt. Evenmin is sprake van de nader in de standaard genoemde behandel- of preventieve aspecten, waardoor er geen indicatie bestaat voor een aanvullende beperking in duurbelastbaarheid.
Arbeidskundige beoordeling
5.3.
De rechtbank heeft ook met juistheid geoordeeld dat het Uwv – uitgaande van de FML van 12 juli 2023 – voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant. De grond van appellant, dat de functie van inpakker (handmatig) ongeschikt is omdat hij de Nederlandse taal niet beheerst, slaagt niet. In de notities functiebelasting is immers vermeld dat de vereiste cursus HACCP over eenvoudige hygiëneregels op de werkvloer gaat en dat, indien taal een probleem vormt, er meerdere aanbieders bestaan die de training van anderhalf tot twee uur online in het Turks aanbieden.

Conclusie en gevolgen

5.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.

(getekend) D.S. de Vries

(getekend) A.M. Korver