Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
.
.Deze voorwaarden behoeven daarom geen bespreking.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft op haar achttiende een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv heeft echter na onderzoek geconcludeerd dat appellante wel degelijk arbeidsvermogen heeft en heeft haar aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het besluit van het Uwv in stand gelaten, wat appellante in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 juni 2025, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar moeder en haar advocaat, mr. E.E.W. Moes. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.I. Damsma. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat zij niet in staat is om zonder hulp en begeleiding te functioneren, en de rapporten van deskundigen in overweging genomen. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is om, met begeleiding, routinematige handelingen te leren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de weigering van de Wajong-uitkering terecht is, omdat appellante op de relevante datum over arbeidsvermogen beschikte.
De uitspraak benadrukt dat de aanwezigheid van een begeleidingsbehoefte niet automatisch betekent dat iemand geen arbeidsvermogen heeft. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de beoordeling van het Uwv en dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.