ECLI:NL:CRVB:2025:1103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
24/87 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en basale werknemersvaardigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft op haar achttiende een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv heeft echter na onderzoek geconcludeerd dat appellante wel degelijk arbeidsvermogen heeft en heeft haar aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het besluit van het Uwv in stand gelaten, wat appellante in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 juni 2025, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar moeder en haar advocaat, mr. E.E.W. Moes. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.I. Damsma. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat zij niet in staat is om zonder hulp en begeleiding te functioneren, en de rapporten van deskundigen in overweging genomen. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is om, met begeleiding, routinematige handelingen te leren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de weigering van de Wajong-uitkering terecht is, omdat appellante op de relevante datum over arbeidsvermogen beschikte.

De uitspraak benadrukt dat de aanwezigheid van een begeleidingsbehoefte niet automatisch betekent dat iemand geen arbeidsvermogen heeft. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de beoordeling van het Uwv en dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/87 WAJONG
Datum uitspraak: 24 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 december 2023, 21/1962 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [datum] 2020 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.E.W. Moes, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 juni 2025. Voor appellante zijn haar moeder [naam moeder] en mr. Moes verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 13 augustus 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante bekend is met ASS, MCDD, ADHD en een FNS. Verder is vermeld dat appellante niets alleen kan en 24 uur per dag toezicht en begeleiding nodig heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een kinder- en jeugdpsychiater en een jeugdzorgmedewerker. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 22 oktober 2020 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 19 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen van het Uwv zorgvuldig onderzoek verricht en kunnen hun conclusies gevolgd worden. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzekeringsarts er gelet op de aard van de problematiek van appellante vanuit is gegaan dat zij behoefte heeft aan begeleiding en dat toezicht nodig is. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de arbeidsdeskundigen bij hun conclusie dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden hebben betrokken dat appellante een mbo niveau 3 opleiding (paardenhouderij) inclusief bijbehorende stage (op een zorgboerderij) in 2021 met een diploma heeft afgerond en dat daaruit blijkt dat zij – met begeleiding en training – instructies kan begrijpen, onthouden en uitvoeren en dat zij in staat is om afspraken na te komen. Het door appellante overgelegde rapport van 21 februari 2022 van arbeidsdeskundige W. de Hoop heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader heeft toegelicht dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat er bij appellante sprake is van zodanige belemmeringen door ziekte of gebrek dat zij in het geheel geen instructies en/of afspraken kan nakomen. Voor het succesvol afronden van de mbo niveau 3 opleiding moet een leerling in staat zijn om afspraken na te komen en instructies te begrijpen. Dat appellante hiertoe in staat is blijkt ook uit haar stage op een zorgboerderij. Appellante is ondanks de vastgestelde begeleidingsbehoefte in staat om routinematige werkzaamheden te verrichten waarin de sociale interactie wordt beperkt en die passend zijn gelet op haar fysieke belemmeringen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft en daarom geen recht heeft op een Wajonguitkering.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij op de datum in geding (duurzaam) niet over basale werknemersvaardigheden beschikte. Daarbij heeft appellante gesteld dat zij niet in staat is om zonder hulp en begeleiding op tijd op het werk te komen en dat er onvoldoende aandacht is geweest voor de wijze waarop zij haar school en stage heeft doorlopen. Appellante heeft dit alleen kunnen doen met de nodige begeleiding, aanpassingen en vrijstellingen. Volgens appellante is de rechtbank onvoldoende ingegaan op het rapport van 21 februari 2022 van arbeidsdeskundige De Hoop. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig expertiserapport van 10 oktober 2024, aangevuld op 13 januari 2025, van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort en van arbeidsdeskundige M. Overduin overgelegd. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen. Appellante heeft er verder op gewezen dat zij geïndiceerd is voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) (wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering).
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van 6 mei 2024 en 16 december 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 14 mei 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per [datum] 2020 arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij, zoals appellante ter zitting heeft bevestigd, in hoger beroep toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante niet over basale werknemersvaardigheden beschikt
.
4.3.
Wat appellante hierover in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. In reactie op arbeidsdeskundige De Hoop en verzekeringsarts Van Amelsfoort heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat er geen medische onderbouwing is voor de stelling dat appellante niet op tijd op haar werk kan komen en geen basale werknemersvaardigheden zou hebben. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang geacht dat appellante een normaal intelligentieniveau heeft en meerdere jaren vervolgonderwijs heeft gevolgd (havo en mbo-3) en in staat was om opdrachten op hbo-niveau uit te voeren. Appellante functioneert dus niet op een dusdanig laag niveau dat zij niet in staat zou zijn om zich aan afspraken te houden. Dat zij in de praktijk vaak aangespoord en ergens aan herinnerd moet worden, wil niet zeggen dat zij het zelf niet zou kunnen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat appellante weliswaar ondersteuning heeft gekregen bij het volgen van de opleiding en stages, maar wel degelijk zelf toetsen en opdrachten heeft moeten maken. Ondanks de versoepelingen in het kader van Covid-19, heeft appellante wel degelijk moeten laten zien dat zij over de kennis en vaardigheden beschikt om een mbo niveau 3 opleiding af te kunnen ronden. Hieruit blijkt dat zij leerbaar is. Appellante kan zelfstandig taken ondernemen, zoals op de zorgboerderij bij het verzorgen van de paarden. Hierbij is begeleiding nodig om dit in stappen aan te leren en in verband met veiligheid vanwege fysieke belemmeringen, maar zij is in staat om eenvoudige, routinematige handelingen aan te leren. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan dit inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Dat appellante een Wlz-indicatie heeft voor VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging, leidt niet tot een ander oordeel. Daaruit blijkt niet dat zij op haar achttiende (duurzaam) niet beschikte over arbeidsvermogen. De begeleidingsbehoefte van appellante is bij de beoordeling onderkend. Dat de werkzaamheden, al dan niet in een beschutte werkomgeving, worden verricht met behulp van permanent toezicht of intensieve begeleiding staat echter niet in de weg aan het hebben van arbeidsvermogen.
4.4.
Het hoger beroep richt zich niet (meer) tegen het standpunt van het Uwv dat zij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is
.Deze voorwaarden behoeven daarom geen bespreking.
4.5.
Omdat twijfel aan de beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op [datum] 2020 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Kovac