ECLI:NL:CRVB:2025:1098

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
24/2486 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 17 juni 2023. Appellant, die voorheen als heftruckchauffeur werkte, stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen en dat hij recht had op voortzetting van zijn ZW-uitkering. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen reden was voor een urenbeperking en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, evenals de vergoeding van proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/2486 ZW
Datum uitspraak: 24 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 september 2024, 23/3555 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 17 juni 2023 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 juni 2025. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als heftruckchauffeur voor 18 uur per week. Op 24 augustus 2021 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is deze uitkering voortgezet, omdat appellant op dat moment niet ten minste 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing) heeft appellant op 11 mei 2023 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 16 mei 2023 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 17 juni 2023 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Bij besluit van 26 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een arts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Appellant is in de primaire fase op een spreekuur gezien door een geregistreerd verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd toegelicht dat en waarom er geen meerwaarde wordt gezien om appellant te zien op een hoorzitting of een spreekuur. De rechtbank heeft deze uitleg gevolgd. Verder hebben de artsen van het Uwv terecht vastgesteld dat geen sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Er is dan ook terecht een FML opgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de beperkingen van appellant op de datum in geding onjuist heeft ingeschat. Het Uwv is bekend met de fysieke problematiek van appellant en de daarmee samenhangende klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van informatie van de huisarts en heeft over haar bevindingen inzichtelijk gerapporteerd. Verder heeft zij gemotiveerd dat er geen indicatie is voor een urenbeperking. De rechtbank heeft geen reden om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in haar gemotiveerde conclusies. Appellant heeft geen stukken ingebracht die twijfel oproepen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de omschrijvingen van de geduide functies passen binnen de opgestelde FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat en waarom deze functies ondanks signaleringen geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant. Dit betekent dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant vanaf 17 juni 2023 heeft beëindigd, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. De ingewonnen medische informatie is zeer beknopt. Het Uwv heeft geen, althans onvoldoende, onderzoek gedaan naar het dagverhaal. Verder zijn de beperkingen onderschat. Het herstelgedrag van appellant is veel minder voortvarend dan door het Uwv wordt verondersteld. Er had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Daarnaast zijn de functies niet geschikt, want het gaat om zittend werk. Appellant is aangewezen op afwisseling ten aanzien van zitten, staan en lopen. Ook de belasting voor wat betreft tillen, buigen, reiken en getordeerd actief zijn wordt overschreden. Tot slot heeft appellant verzocht om een onafhankelijke arbeidsdeskundige als deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken en uiteengezet waarom zij niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De primaire verzekeringsarts heeft tijdens het spreekuur het dagverhaal uitgevraagd en medische informatie bij de huisarts van appellant opgevraagd. De huisarts heeft vervolgens alle beschikbare informatie over de rugklachten van appellant overgelegd over de periode van 2017 tot en met 24 mei 2023, de datum van de brief. Niet is gebleken dat deze informatie te beknopt is of dat er informatie ontbreekt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens het dossier bestudeerd en alle beschikbare informatie, waaronder het eerder uitgevraagde dagverhaal en de informatie van de huisarts, bij de beoordeling betrokken. Over de informatie van de huisarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat deze informatie uitgebreid genoeg is en hierin het beloop van de klachten, de ondergane onderzoeken en behandelingen worden beschreven. Daarnaast worden de specialistenbrieven samengevat. Het onderzoek is daarmee zorgvuldig geweest.
4.4.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom geen reden bestond voor het aannemen van een urenbeperking op basis van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. De urenbeperking was tijdelijk aangenomen bij de EZWb vanwege verminderde beschikbaarheid door een meerdaagse behandeling bij het Rughuis, niet vanwege de ernst van de beperkingen. Op de datum in geding onderging appellant geen behandeling. Evenmin was er een energetische of preventieve reden voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd. Uit het dagverhaal van appellant blijkt bovendien dat hij redelijk actief is en geen extra rustmomenten heeft overdag. Anders dan appellant heeft gesteld, volgt hieruit geen noodzaak voor een urenbeperking.
4.5.
De rechtbank heeft ook met juistheid geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellant. De beroepsgrond dat in de functies de belastbaarheid van appellant wordt overschreden, slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de mogelijkheid om tijdens het zitten regelmatig kort te vertreden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het voldoende indien lopen en/of staan elk uur mogelijk is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat dit in de geselecteerde functies het geval is, zodat de functies om die reden geschikt zijn. Voor wat betreft de overige punten heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eveneens voldoende gemotiveerd dat de belastbaarheid in de functies binnen de belastbaarheid van appellant valt.
4.6.
Omdat twijfel aan de arbeidskundige beoordeling ontbreekt, bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding moet daarom ook worden afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.