ECLI:NL:CRVB:2025:1086
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering aan appellante wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 6 februari 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 juni 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.J.M. Sanders, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van appellante zorgvuldig heeft beoordeeld en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante niet meer dan 18,72% arbeidsongeschikt is en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 7 augustus 2023 adequaat is. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.