Uitspraak
PROCESVERLOOP
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant tegen brieven van het Uwv, waarin gereageerd werd op een door appellant ingediende klacht. Appellant had geklaagd over onvoldoende ondersteuning bij het vinden van werk. De brieven van 6 en 23 april 2021, waarin het Uwv op de klacht reageerde, werden door het Uwv niet als besluiten aangemerkt, waardoor het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had deze beslissing in stand gelaten, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de brieven van het Uwv geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat ze niet gericht zijn op een verandering van rechten en plichten van appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellant geen argumenten heeft aangedragen die de conclusie van de rechtbank zouden kunnen weerleggen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.