ECLI:NL:CRVB:2025:108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken beroepsgronden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep was ingesteld door mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, namens appellante. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemachtigde van appellante kreeg twee extra termijnen om dit verzuim te herstellen, maar heeft deze ongebruikt laten verstrijken. Hierdoor is niet gebleken van redenen die een verontschuldiging voor dit verzuim zouden kunnen vormen.
De Centrale Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk behandeld kan worden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J.D. Streefkerk, met N. Phetkhoowiang als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.