ECLI:NL:CRVB:2025:1071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
23/2689 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering aan appellante op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft op [datum] 2020, de dag waarop zij achttien jaar werd, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Zij stelde dat zij op dat moment duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij wel degelijk in staat was om gedurende ten minste een uur aaneengesloten en vier uur per dag te werken. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep is bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat appellante, ondanks haar beperkingen, arbeidsvermogen had. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep niet overtuigend geacht en concludeerde dat de rechtbank terecht het besluit van het Uwv in stand heeft gelaten. De uitspraak bevestigt dat de weigering van de Wajong-uitkering terecht was, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2689 WAJONG
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 augustus 2023, 22/1442 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [datum] 2020, de dag dat zij achttien jaar is geworden, (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.T. Ghaffari, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 25 september 2020 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante lijdt aan PCS-syndroom (met aanwijzing voor NAH), beperkt belastbaar is, veel structuur nodig heeft en een slecht geheugen heeft. Het Uwv heeft een (verzekerings)geneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante op [datum] 2020 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) geen arbeidsvermogen had, maar dat niet is uit te sluiten dat zij dit nog kan ontwikkelen. Met een besluit van [datum] 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 8 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van [datum] 2021 ongegrond verklaard en daarbij de motivering gewijzigd in die zin dat het Uwv zich op het standpunt stelt dat appellante op [datum] 2020 over arbeidsvermogen beschikte. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat, uitgaande van de diagnose functioneel neurologische symptoomstoornis na hersenschudding (bij persoonlijkheidsstoornis met vermijdende trekken) bij een lichte verstandelijke beperking met autisme, appellante in staat wordt geacht vier uur per dag en een uur aangesloten een taak uit te voeren.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante op [datum] 2020 over arbeidsvermogen beschikte. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het gehele psychiatrische beeld van appellante bij zijn beoordeling betrokken, waaronder de kwalificatie ernstig psychiatrisch syndroom op basis van een zeer traumatische voorgeschiedenis, misbruik en depressie met suïcidale pogingen. De diagnose ASS staat niet ter discussie. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van een functioneel neurologische symptoomstoornis na hersenschudding (bij persoonlijkheidsstoornis met vermijdende trekken) bij een lichte verstandelijke beperking met autisme, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de diagnoses van de behandelend artsen niet heeft overgenomen. De in beroep ingebrachte stukken, waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep met rapporten van 5 mei 2022, 4 oktober 2022 en 24 januari 2023 heeft gereageerd, hebben de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. De specialistische behandeling die appellante ten tijde van de primaire beoordeling zou gaan volgen, heeft niet plaatsgevonden. Daarom bleek appellante toch vier uur per dag belastbaar. Uit de brief van 31 januari 2023 van een klinisch psycholoog van Pro Persona volgt dat verbeterde woonomstandigheden en een zinvolle dagbesteding tot verbetering zouden kunnen leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 januari 2023 beperkt, maar voldoende, gemotiveerd dat de brieven van 4 november 2022 van een medewerker van de dagbestedingsplek en van 14 november 2022 van de ambulant begeleidster, geen aanleiding geven voor een ander standpunt. De brieven zijn niet afkomstig van een medicus en bevatten geen nieuwe medische informatie. In de brieven is vermeld dat appellante snel overprikkeld raakt en bij overprikkeling kan gaan hyperventileren. Er is echter al rekening mee gehouden dat appellante beperkt is wat betreft prikkelverwerking en ook het hyperventileren was bekend.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij geen arbeidsvermogen heeft, omdat zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Appellante heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 januari 2023 niet of onvoldoende heeft gemotiveerd tot welke conclusies de brieven van 4 november 2022 van een medewerker van de dagbestedingsplek en van 14 november 2022 van de ambulant begeleidster zouden kunnen leiden. Appellante heeft uit die brieven afgeleid dat bij overprikkeling en een hyperventilatieaanval die daardoor ontstaat haar energiehuishouding dusdanig beperkt is dat zij niet ten minste vier uur per dag kan werken. Er zou steeds sprake zijn van een substantiële onderbreking van het productieproces. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een Wlzindicatiebesluit van 15 november 2023, een verslag sensorische informatieverwerking van een prikkelcoach van 11 september 2023 en een bevindingenverslag van een orthopedagoog/GZpsycholoog van 11 september 2023 ingebracht. Appelante heeft gesteld dat deze informatie weliswaar van latere datum is, maar het indicatiebesluit wel het gevolg is van de beperkingen die bij appellante op de datum in geding aanwezig waren. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 18 juni 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op [datum] 2020, de dag dat zij achttien jaar is geworden, arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden dat appellante niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Medische beoordeling
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De overwegingen van de rechtbank over de in beroep ingebrachte brieven van 4 november 2022 van een medewerker van dagbestedingsplek en van 14 november 2022 van de ambulant begeleidster, worden onderschreven. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op deze brieven is weliswaar beperkt, zoals de rechtbank heeft opgemerkt, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar toegelicht dat de brieven inhoudelijk lijken te kloppen en de hyperventilatie al bekend was. De conclusie dat de brieven geen nieuwe medische informatie bevatten is dan ook navolgbaar. Verder heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat de betreffende medewerker van de dagbesteding en de ambulant begeleidster geen artsen zijn. Daaruit volgt dat de stelling van appellante dat zij op grond van deze informatie door haar beperkingen niet vier uur per dag belastbaar is en sprake kan zijn van een substantiële onderbreking van het productieproces, en zij dus niet ten minste één uur aaneengesloten zou kunnen werken, niet met medische informatie is onderbouwd.
4.5.
De in hoger beroep ingebrachte stukken leiden niet tot een ander oordeel. Uit de per 15 november 2023 toegekende Wlz-indicatie besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding, blijkt niet dat appellante op haar achttiende niet beschikte over arbeidsvermogen. De Wlz-indicatie is tot stand gekomen binnen een ander wettelijk kader en met een ander doel, namelijk een veilige woonomgeving. Bij de beoordeling van het arbeidsvermogen is onderkend dat appellante begeleid moet worden, al is continue begeleiding niet noodzakelijk geacht. Dat de werkzaamheden, al dan niet in een beschutte werkomgeving, worden verricht met behulp van (permanent) toezicht of (intensieve) begeleiding staat echter niet in de weg aan het hebben van arbeidsvermogen. Tot slot is van belang dat uit de aan de Wlz-indicatie ten grondslag liggende rapporten van september 2023 blijkt dat de situatie van appellante van dat moment aan de indicatie ten grondslag ligt, en dus niet haar medische situatie op achttienjarige leeftijd.
4.6.
Omdat geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Appellante heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat zij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. Deze voorwaarden behoeven daarom geen bespreking.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op [datum] 2020 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2025.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.K.F. Ouwehand