ECLI:NL:CRVB:2025:107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
24/885 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 6 december 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als productiemedewerker werkte, heeft zich ziekgemeld met rugklachten en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft zijn arbeidsongeschiktheid op 0% vastgesteld. Appellant is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was om de beperkingen van appellant vast te stellen. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/885 WIA
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 maart 2024, 23/3040 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 6 december 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 december 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor gemiddeld 33,11 uur per week. Op 25 november 2019 heeft hij zich ziekgemeld met rugklachten en is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 mei 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0%. Het Uwv heeft bij besluit van 13 juli 2022 geweigerd appellant met ingang van 6 december 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 24 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de functie medewerker gordijnen (SBC-code 111160) te laten vervallen, omdat een medewerker in geringe mate wordt blootgesteld aan hand- en armtrillingen. Er resteren echter voldoende functies, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid 0% blijft.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de (verzekerings)artsen alle beschikbare informatie over de medische situatie van appellant hebben meegewogen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij de behandelaars van appellant en deze informatie betrokken in de medische beoordeling. Volgens de rechtbank blijkt uit de brief van de psycholoog van 28 maart 2023 dat appellant sinds eind 2022 in behandeling is voor zijn psychische klachten. De rechtbank heeft geconstateerd dat dit na de datum in geding is en dat appellant geen onderbouwing heeft gegeven voor de stelling dat hij al eerder kampte met psychische problemen of dat hij daarvoor al langer onder behandeling was. Volgens de rechtbank blijkt ook uit de brief van de KNO-arts van 16 maart 2023 niet dat sprake is van een ernstige beperking in het ademhalen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de belastbaarheid die de (verzekerings)artsen hebben aangenomen. Verder is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een schending van het beginsel van
equality of arms, omdat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om medische informatie te overleggen. Daarnaast was ook voldoende medische informatie reeds beschikbaar. Het is de rechtbank niet gebleken dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Ook heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn stelling dat de geduide functies even zwaar zijn als zijn maatmanfunctie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op juiste gronden de WIAuitkering aan appellant geweigerd.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant stelt zich op het standpunt dat de (verzekerings)arts te weinig beperkingen heeft aangenomen vanwege zijn rugklachten, slapeloosheid en mentale klachten, waardoor de arbeidsdeskundige is uitgegaan van onjuiste informatie. Appellant meent volledig arbeidsongeschikt te zijn en acht zichzelf niet in staat de geduide functies te kunnen verrichten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Het standpunt van appellant dat hij in de primaire fase niet op een spreekuur is onderzocht door een verzekeringsarts, geeft de Raad geen aanleiding om te concluderen dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant in de bezwaarfase uitgenodigd op een spreekuur en appellant psychisch en lichamelijk onderzocht.
4.3.
Er zijn geen aanwijzingen voor de conclusie dat de functionele mogelijkheden van appellant in de FML van 3 mei 2022 onjuist zijn vastgesteld. Het Uwv heeft met de rapporten van de (verzekerings)artsen inzichtelijk gemotiveerd dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant op 6 december 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat, mede op basis van de gegevens van het lichamelijk onderzoek, geen sprake was van verdergaande beperkingen als gevolg van rugklachten of artroseklachten. Appellant heeft niet met nadere medische stukken onderbouwd dat verdergaande rugklachten of artroseklachten wel aanwezig waren op 6 december 2021. Wat betreft de slapeloosheid en ademhalingsklachten van appellant, geldt dat uit de medische informatie is gebleken dat appellant een CPAC-apparaat gebruikt en dat dit goed functioneert. Verder blijkt uit de medische informatie niet dat appellant op de datum in geding hiervoor verder onder behandeling was. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd geconcludeerd dat uit medische informatie is gebleken dat appellant sinds 14 november 2022 in behandeling is voor zijn psychische klachten. In hoger beroep heeft appellant geen nadere medische informatie overgelegd ter onderbouwing van verdergaande psychische klachten op de datum in geding. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling ziet de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 3 mei 2022 ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de arbeidskundige beoordeling. Voor zover appellant stelt dat hij de Nederlandse taal niet machtig is en daarom de geduide functies niet kan uitvoeren, volgt de Raad dit standpunt niet. Evenals bij appellants laatste werk zullen de instructies zowel mondeling als schriftelijk in het Nederlands worden gegeven. .Daaruit volgt dat de raad van oordeel is dat de functies ook wat dit aspect betreft binnen appellants mogelijkheden liggen en terecht zijn geselecteerd.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 6 december 2021 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S. Pouw