ECLI:NL:CRVB:2025:1037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
24/2294 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en basale werknemersvaardigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 2000, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na onderzoek dat zij over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv weigerde haar de uitkering op basis van de bevindingen van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die stelden dat appellante in staat was om ten minste vier uur per dag te werken, mits onder de juiste condities. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen, omdat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is om een taak in een arbeidsorganisatie te vervullen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om een onafhankelijk deskundige te benoemen, aangezien de onderzoeken door het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en er geen nieuwe medische informatie is ingediend die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen.

Uitspraak

24/2294 WAJONG
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 september 2024, 23/3365 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij niet over basale werknemersvaardigheden en kan zij geen taak in een arbeidsorganisatie vervullen. Daarom had zij als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.E. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 mei 2025. Namens appellante is verschenen, mr. De Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 2000. Zij heeft met een door het Uwv op 12 augustus 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat zij bekend is met autisme en ADD. Het Uwv heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 19 december 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen omdat zij arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 5 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van Uwv onzorgvuldig of onvolledig zijn geweest. De verzekeringsartsen hebben de dossiergegevens bestudeerd, appellante tijdens een spreekuur en een hoorzitting gezien en geobserveerd en psychisch onderzocht en rekening gehouden met alle beschikbare (medische) gegevens van de behandelende sector. Deze informatie omvat de medische voorgeschiedenis van appellante, haar schoolopleiding en arbeidsverleden en (het verloop van) onderzoekstrajecten, medische behandelingen en gevolgde therapieën.
2.2.
Appellante heeft niet betwist dat zij ten minste één uur aaneengesloten kan werken en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie (in dit geval: het invoeren van gegevens). Daarom heeft de rechtbank deze criteria niet besproken.
2.3.
Volgens de rechtbank zijn de verzekeringsartsen eenduidig in hun conclusies dat er bij appellante wel beperkingen in haar belastbaarheid voor arbeid bestaan en ook dat deze al voor het achttiende levensjaar bestonden. Het gaat om ASS en ADD. Appellante wordt echter wel in staat geacht in passende condities tenminste vier uur per dag belastbaar te zijn. In dit verband is van belang dat appellante een redelijk gevuld dagverhaal laat zien. Daarnaast maakt de aard van haar medische problematiek conform de standaard ‘duurbelastbaarheid in arbeid’ een structurele duurbeperking niet aannemelijk. Appellante laat zien dat zij activiteiten en taken in het dagelijkse leven kan verrichten zonder onderbrekingen of behoefte aan frequente bijsturing. Er is ook geen sprake van een energetische stoornis, een aandoening die gepaard gaat met een verlengde recuperatietijd of een aandoening waarbij het preventieve aspect aan de orde is, terwijl ook de beschikbaarheid niet in het geding is. Er is om deze reden geen medische noodzaak voor het aannemen van een urenbeperking, waardoor zij minder dan vier uur per dag inzetbaar zou zijn. Het bestreden besluit berust wat dit betreft op een voldoende medische grondslag, volgens de rechtbank.
2.4.
De arbeidsdeskundigen concluderen dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden. Met de door appellante genoten schoolopleiding, haar arbeidsverleden (stages en diverse werkervaringen) en het behalen van haar rijbewijs wordt zij in staat geacht om instructies en opdrachten van een werkgever te begrijpen, te onthouden, te aanvaarden en uit te voeren. Dit betekent dat appellante in staat is om afspraken met een werkgever na te komen.
2.5.
De verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen geven wel aan dat er voorwaarden en beperkingen zijn te stellen aan het functioneren van appellante, maar met adequate begeleiding en onder de juiste condities (eventueel met vast vertrouwd aanspreekpunt) moet zij als werknemer kunnen functioneren. Weliswaar heeft appellante (energetische) beperkingen, maar deze zijn niet van invloed op het hebben van basale werknemersvaardigheden. Verwacht wordt dat zij eenvoudige en voorspelbare taken met een routinematig karakter kan ondernemen. Van knelpunten in activiteiten met zo’n karakter is niet gebleken. Daarom wordt aangenomen dat appellante in voldoende mate beschikt over basale werknemersvaardigheden. In het verleden heeft appellante ook in voldoende mate laten zien over werknemersvaardigheden te beschikken. Appellante is dus in staat om in een arbeidsorganisatie te functioneren. Het Uvw mocht daarom ook afgaan op het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Het bestreden besluit berust op een voldoende arbeidskundige grondslag, volgens de rechtbank.
2.6.
De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen aanleiding bestaat om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Er is geen sprake van gerede twijfel aan de inhoud van de rapporten of de zorgvuldigheid van de besluitvorming en appellante heeft voldoende de mogelijkheid en gelegenheid gehad om het standpunt van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen te betwisten. Daarvan heeft zij ook gebruik gemaakt. De omstandigheid dat appellante het niet eens is met de conclusies is onvoldoende om een deskundige te benoemen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij is – kort samengevat – van mening dat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Door de prikkels en spanningen die zij ondervindt kan zij geen taak in een arbeidsorganisatie vervullen. Zij heeft grote moeite om afspraken na te komen, op tijd te komen, autoriteit van een werkgever te accepteren en instructies goed uit te voeren. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij informatie van haar ambulant begeleider mevrouw [naam] (van Scauting) van 22 november 2024 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 december 2024, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank en voegt hier het volgende aan toe.
4.3.
Appellante heeft in de procedure wisselende standpunten ingenomen over het kunnen vervullen van een taak in een arbeidsorganisatie en één uur aaneengesloten werken. De Raad begrijpt het standpunt van appellante in hoger beroep zo, dat zij stelt dat zij geen basale werknemersvaardigheden heeft en daarom niet kan werken in een arbeidsorganisatie. Zij raakt heel snel overprikkeld, ervaart dan grote stress en ‘klapt dicht’. In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, in het bijzonder de informatie van Scauting, ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Appellante verwijst naar een brief van Scauting van 22 november 2024. Het is niet duidelijk geworden of Scauting in de periode die voor de Wajong relevant is (2018-2023) ook al bij appellante was betrokken en of de informatie uit die brief ook ziet op de periode 2018 tot 2023. De brief van Scauting bevat bovendien geen medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat met deze informatie niet medisch is onderbouwd dat appellante geen basale werknemersvaardigheden heeft en geen taak in een arbeidsorganisatie zou kunnen uitvoeren.
4.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft terecht gewezen op de opleidingen die appellante heeft gevolgd, nadat zij in 2017 haar havo-diploma heeft behaald, het feit dat appellante haar rijbewijs heeft gehaald en de banen die ze, ook al was het steeds voor kortere tijd, heeft gehad. Appellante heeft toegelicht dat dat allemaal heel moeizaam ging en haar veel moeite kostte en stress opleverde. Het uitvoeren van een eenvoudige Wajong-taak in een arbeidsorganisatie, met ondersteuning en begeleiding en eventueel in de vorm van beschut werk, is echter van een andere orde dan de opleidingen en banen waarin appellante vastliep. Daarom kan uit de door appellante beschreven ervaringen met opleiding en werk niet zonder meer worden afgeleid dat zij niet in staat is om, met begeleiding en ondersteuning, in een arbeidsorganisatie de taak ‘invoeren van gegevens’ uit te voeren.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4. volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van J.A. AdjeiAsamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah