ECLI:NL:CRVB:2025:1035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
24/2137 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en weigering van ZW-uitkering van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 8 augustus 2022 en de weigering van een ZW-uitkering per 13 september 2022 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 27 maart 2018 ziekmeldde na een auto-ongeval, had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd gekregen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een periode van ziekte ontving hij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en later een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 8 augustus 2022, omdat appellant geschikt werd geacht voor bepaalde functies, ondanks zijn beperkingen. Appellant maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde de besluiten van het Uwv, waarbij werd geoordeeld dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies te twijfelen. In hoger beroep werd het oordeel van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv overtuigend hadden gemotiveerd dat er geen toegenomen beperkingen waren. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

24/2137 ZW, 24/2786 ZW
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2024, 23/5817 en 23/5897 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaken over de vragen of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 8 augustus 2022 heeft beëindigd en of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 13 september 2022 heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. Çelen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Çelen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als bloemenverdeler en heeft zich op 27 maart 2018 ziekgemeld na een auto-ongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 10 maart 2020 geweigerd aan appellant met ingang van 24 maart 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn laatste werk als bloemenverdeler, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het door appellant gemaakte bezwaar en ingestelde beroep en hoger beroep tegen deze weigering zijn ongegrond verklaard.
1.2.
Het Uwv heeft appellant per 25 maart 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Appellant heeft zich op 1 oktober 2020 opnieuw ziekgemeld, met toegenomen fysieke en mentale klachten. Bij besluit van 5 maart 2021 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 30 december 2020, na het einde van de voorgeschreven periode van dertien weken doorbetaling van de WW-uitkering tijdens ziekte, een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
24/2137 ZW
1.3.
Appellant heeft op 20 juni 2022 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd zijn in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 juni 2022. De arbeidsdeskundige heeft appellant vervolgens geschikt geacht voor de eerder in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies van administratief medewerker (document scannen), medewerker tuinbouw (planten, bloemen, vruchten) en
assemblagemedewerker besturingskasten en panelen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 5 augustus 2022 de ZW-uitkering van appellant per 8 augustus 2022 beëindigd.
1.4.
Bij besluit van 14 juli 2023 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met de psychische klachten van appellant enkele extra beperkingen aangenomen, namelijk ten aanzien van werk met leidinggevende aspecten, (grote) eindverantwoordelijkheid, het hanteren van emotionele problemen van anderen en intensieve en/of langdurige klantcontacten. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien de door de primaire arts vastgestelde beperking ten aanzien van hoog persoonlijk risico in verband met het medicatiegebruik van appellant niet geheel over te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellant namelijk niet beperkt voor het werken op hoogtes en is hij alleen beperkt voor het werken met gevaarlijke machines of gereedschappen voor zover een mogelijk vertraagd reactievermogen gevaar kan opleveren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport geconcludeerd dat appellant ook met deze (deels aanvullende) beperkingen nog in staat is de drie voor de schatting gebruikte functies te vervullen.
24/2786 ZW
1.5.
Bij besluit van 17 augustus 2022 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant per 8 augustus 2022 voortgezet. Appellant heeft zich vanuit deze situatie op 13 september 2022 opnieuw ziekgemeld met knieklachten. In verband hiermee heeft hij op 14 oktober 2022 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft de medische situatie van appellant onveranderd geacht ten opzichte van de beoordeling per 8 augustus 2022 en geen aanleiding gezien voor (aanvullende) beperkingen voor de knieklachten. De verzekeringsarts heeft appellant per 13 september 2022 geschikt geacht voor de eerder in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 20 oktober 2022 geweigerd om appellant met ingang van 13 september 2022 een uitkering op grond van de ZW toe te kennen.
1.6.
Bij besluit van 18 juli 2023 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Procedure bij de rechtbank
1.7.
.Het Uwv heeft hangende het beroep bij de rechtbank stukken ingebracht van een andere procedure van appellant met kenmerk ROT 23/5956. In die procedure staat een beslissing op bezwaar van 18 juli 2023 centraal waarbij de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet WIA per 29 augustus 2022 is geweigerd, omdat appellant op dat moment geen 104 weken arbeidsongeschikt is geweest. In die procedure heeft het Uwv op 27 november 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, die inhoudt dat appellant vanaf 1 oktober 2020 en vanaf 29 augustus 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hierbij heeft het Uwv erkend dat naar aanleiding van de ziekmelding van appellant per 1 oktober 2020 een beoordeling op grond van artikel 55 van de Wet WIA had moeten plaatsvinden. Het Uwv heeft deze beoordeling alsnog uitgevoerd. In dat verband heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 2 november 2023 geconcludeerd dat appellant niet geschikt is voor zijn laatste werk als bloemenverdeler en heeft eerstgenoemde functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 33,19%. De door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies per 1 oktober 2020 zijn nagenoeg gelijk aan de eerder geselecteerde functies per 24 maart 2020. Binnen SBC-code 267051 monteur printplaten is één functienummer gewijzigd: van functienummer 8441.0011.001 medewerker hardsolderen naar functienummer 3697.0026.066 montagemedewerker.
1.8.
Verder is in de nog bij de rechtbank aanhangige procedure met kenmerk ROT 23/5956 ook per 29 augustus 2022 alsnog een beoordeling op grond van de Wet WIA uitgevoerd. In dat kader zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geselecteerd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische onderzoeken gezien de verrichte onderzoeksactiviteiten op voldoende zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden.
Beëindiging van de ZW-uitkering per 8 augustus 2022
2.1.
De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant per 8 augustus 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband in het rapport van 28 juni 2023 inzichtelijk gemotiveerd dat er bij appellant ten aanzien van de fysieke klachten geen sprake is van toegenomen beperkingen. Hierbij is kenbaar acht geslagen op de in bezwaar verkregen medische informatie van de behandelend anesthesioloog-pijnspecialist van 2 augustus 2022 en 3 februari 2023, van de orthopedisch chirurg van 8 november 2022, van de psychiater van 20 december 2022 en van de neuroloog van 1 maart 2023. Tevens is acht geslagen op de verslagen van de foto’s van de knieën van 14 april 2023, het medicatieoverzicht en de correspondentie van de huisarts van appellant en de behandelaren. Ten aanzien van de mentale klachten zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bovendien aanvullende beperkingen vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan het door het Uwv ingenomen standpunt over de beperkingen en mogelijkheden van appellant per 8 augustus 2022.
2.2.
De rechtbank heeft ook de conclusie gevolgd van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat appellant ondanks de toegenomen mentale beperkingen met ingang van 8 augustus 2022 geschikt is voor het verrichten van de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
Weigering van de ZW-uitkering per 13 september 2022
2.3.
De rechtbank is ook niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant per 13 september 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband in het rapport van 28 juni 2023 inzichtelijk gemotiveerd dat er geen reden is om aan te nemen dat de medische situatie en de belastbaarheid van appellant tussen 8 augustus 2022 en 13 september 2022 zijn veranderd.
2.4.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat op inzichtelijke en navolgbare wijze is geconcludeerd dat appellant per 13 september 2022 geschikt was voor het verrichten van de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met de aanwezige lichamelijke en psychische klachten. Volgens appellant is sprake van toegenomen beperkingen op het gebied van persoonlijk, sociaal en fysiek functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Volgens appellant zijn de psychische klachten begonnen na het auto-ongeval en zijn de lichamelijke klachten hierdoor sterk toegenomen. Door de psychische klachten is hij moeilijk in de omgang, snel agressief en boos. Appellant acht zichzelf niet in staat de geselecteerde functies uit te voeren.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten over de hersteldverklaring van appellant per 8 augustus 2022 en de weigering van de ZW-uitkering van appellant per 13 september 2022 in stand heeft gelaten. Dit doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.2.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een
WIA-beoordeling heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. [1]
24/2137 ZW (beëindiging van de ZW-uitkering per 8 augustus 2022)
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat geen reden bestaat de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit 1 ten grondslag ligt in twijfel te trekken. Wat appellant hierover in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
In verband met de PTSS en depressie van appellant zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen. Appellant heeft niet met nieuwe medische stukken onderbouwd dat sprake is van verdergaande beperkingen. Uit de ontslagbrief van psycholoog M. Firat en psychiater D. Gerling aan de huisarts van appellant van 20 december 2022 volgt onder meer dat de door appellant gevolgde behandeling heeft geresulteerd in een voldoende vermindering van traumaklachten en een positieve verbetering van de stemming. Met betrekking tot de fysieke klachten van appellant zijn ook beperkingen aangenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 juni 2023 voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat tot het aannemen van verdergaande fysieke beperkingen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 juni 2023 inzichtelijk gemotiveerd dat appellant niet beperkt wordt geacht voor het werken met gereedschappen in algemene zin, maar slechts voor zover een mogelijk vertraagd reactievermogen hierbij gevaar oplevert in verband met zijn medicatiegebruik.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen per 8 augustus 2022 wordt geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Ten aanzien van wat appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de geschiktheid van de functies waarin gewerkt wordt met een soldeerbout, is met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 juni 2023 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 november 2023 afdoende gemotiveerd dat het werken met een soldeerbout geen overschrijding oplevert van de belastbaarheid van appellant.
24/2786 ZW (weigering van de ZW-uitkering per 13 september 2022)
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat geen reden bestaat de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit 2 ten grondslag ligt in twijfel te trekken. Wat appellant hierover in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.7.
De verzekeringsartsen van het Uwv hebben met de rapporten van 18 oktober 2022 en 28 juni 2023 overtuigend gemotiveerd dat geen sprake is van toegenomen beperkingen van appellant op 13 september 2022. Bij het lichamelijk onderzoek hebben de verzekeringsartsen van het Uwv geen afwijkingen in de beweeglijkheid van de knie geconstateerd. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog informatie bij de huisarts opgevraagd, waarbij ook specifiek is geïnformeerd naar de knieklachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de naar aanleiding hiervan ontvangen stukken blijkens het rapport van 28 juni 2023 kenbaar meegenomen in de beoordeling. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 juni 2023 terecht opmerkt, blijkt uit de informatie van de radioloog van 14 april 2023, naar aanleiding van de röntgenfoto’s van de knieën van appellant en de brief van de orthopedisch chirurg van 3 november 2022, dat de knieklachten van appellant niet medisch te objectiveren zijn.
4.8.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen per 13 september 2022 wordt geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep per 29 augustus 2022 in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 november 2023 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellant in staat moet worden geacht de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies te vervullen.
4.9.
In de beroepsprocedure bij de rechtbank is het bestreden besluit van een gewijzigde motivering voorzien door een wijziging in de hieraan ten grondslag gelegde functies. Het besluit is dan ook in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Aannemelijk is dat appellant door deze schending niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen, omdat appellant ook voor de gewijzigde functies geschikt is.

Conclusie en gevolgen

5. Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van de gronden.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 907,-, wegingsfactor 1) en op € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 907,-, wegingsfactor 1). De totale proceskostenvergoeding wegens aan appellant beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand bedraagt € 3.628,-. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.628,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.