ECLI:NL:CRVB:2025:1016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
24/757 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op dwangsom door niet-tijdig beslissen UWV

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellante recht heeft op een dwangsom wegens niet-tijdig beslissen door het UWV. Appellante, die de Nederlandse nationaliteit heeft en een WIA-uitkering ontvangt, had een verzoek ingediend bij het UWV naar aanleiding van een Belgisch verzoek om medisch onderzoek. Het UWV heeft echter gesteld dat appellante niet als aanvrager van het heronderzoek kan worden beschouwd, waardoor er geen recht op een dwangsom zou zijn. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het verzoek van de Belgische instantie niet kan worden aangemerkt als een aanvraag van appellante, en dat er geen sprake is van ongelijke behandeling op basis van haar Belgische arbeidsverleden. De uitspraak benadrukt dat de mogelijkheid tot het verbeuren van een dwangsom afhankelijk is van het zijn van aanvrager, ongeacht het arbeidsverleden. De Centrale Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

24/757 WIA-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 februari 2024, 22/2357 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 juni 2025
Zitting hebben: M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter, A. Hoogenboom en J.P. Loof als leden.
Griffier: N. El Khabazi
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2025. Appellante is ter zitting verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellante heeft de Nederlandse nationaliteit. Vanaf 8 juli 2019 krijgt zij van het Uwv een WIA-uitkering. [1] Op deze Nederlandse uitkering anticumuleert het Uwv maandelijks ruim € 80,- in verband met een Belgische invaliditeitsuitkering die appellante ontvangt vanwege haar Belgische arbeidsverleden. Het Belgische uitkeringsorgaan heeft het Uwv op 5 oktober 2021 gevraagd om – op basis van artikel 87 van Vo 987/2009 [2] – ten behoeve van de voortzetting van de Belgische invaliditeitsuitkering, nader geneeskundig onderzoek bij appellante te doen.
1.1. Vanwege een tekort aan verzekeringsartsen heeft het Uwv geruime tijd niet aan dit Belgische verzoek voldaan. Bij bericht van 11 mei 2022 heeft het Belgische orgaan aan appellante meegedeeld dat zij slechts tot 31 maart 2022 medisch is erkend en dat haar Belgische invaliditeitsuitkering nog niet kan worden verlengd.
1.2. Vervolgens heeft appellante het Uwv op 12 mei 2022 een ingebrekestelling gestuurd. Hierop heeft het Uwv bij besluit van 16 mei 2022 vastgesteld dat er geen dwangsom aan appellante is verbeurd, omdat appellante niet wordt aangemerkt als aanvrager van de herkeuring. Artikel 4:17, eerste lid, van de Awb [3] bepaalt dat een dwangsom wegens niet-tijdig beslissen slechts kan worden verbeurd aan de aanvrager van een besluit. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Haar bezwaar is bij besluit van 1 september 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Wel heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante bij wege van voorschot verhoogd met het bedrag van de Belgische invaliditeitsuitkering.
1.3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat het verzoek van de Belgische instantie aan het Uwv om een heronderzoek uit te voeren en een E213formulier in te sturen, niet kan worden aangemerkt als een aanvraag van appellante. De rechtbank ziet in de tekst van artikel 87 van de Vo 987/2009 geen ruimte om de aanvraag van de Belgische instantie aan te merken als mede te zijn ingediend namens appellante. In artikel 87 staan uitvoeringsregels vermeld voor uitvoeringsorganisaties zoals het Uwv en de Belgische instantie, die gaan over de manier waarop in grensoverschrijdende situaties medisch onderzoek wordt verricht. Er staat niets vermeld over de rol daarbij van degene die de arbeidsongeschiktheids-/invaliditeitsuitkering ontvangt.
2. Appellante is het niet met de uitspraak van de rechtbank eens. Appellante voert aan dat zij wel als aanvrager moet worden gezien en dus over kon gaan tot ingebrekestelling wegens niet-tijdig beslissen. Zij heeft het Belgische orgaan toestemming gegeven om op grond van artikel 87 van de Vo 987/2009 het Uwv te vragen het medisch onderzoek te verrichten. In die omstandigheden heeft het Belgische orgaan opgetreden als haar gemachtigde en is appellante de aanvrager. Zij heeft daarom recht op de verbeurde dwangsom. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad onderschrijft de overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen en neemt deze over. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De dwangsom wegens niet-tijdig beslissen van artikel 4:17 van de Awb kan worden verbeurd indien sprake is van een aanvraag van een beschikking. Een beschikking is een rechtshandeling. In dit geval betrof het Belgische verzoek aan het Uwv geen verzoek om een rechtshandeling te verrichten, maar louter een verzoek om informatie te verstrekken over de gezondheidstoestand en arbeidsbeperkingen van appellante. Dat is een feitelijke handeling. Ook om die reden kan een dwangsom wegens niet-tijdig beslissen in dit geval niet aan de orde zijn.
3. Appellante heeft verder betoogd dat zij ongelijk wordt behandeld op grond van haar Belgische arbeidsverleden omdat zij bij een louter Nederlands arbeidsverleden wel een rechtsingang zou hebben als zij een herkeuring zou moeten ondergaan bij het Uwv en het Uwv in gebreke zou blijven om die herkeuring uit te voeren. De Raad volgt appellante hierin niet. Als appellante alleen een Nederlands arbeidsverleden zou hebben, zou zij ook niet in aanmerking komen voor een dwangsom wegens niet-tijdig beslissen, als niet zij zelf, maar een ander de aanvrager van een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid zou zijn (bijvoorbeeld de werkgever). Voor zover er sprake is van enigerlei ongelijke behandeling rondom de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor zo’n dwangsom, vloeit die voort uit het al dan niet zijn van de aanvrager van de herbeoordeling en staat die los van het al dan niet hebben van een buitenlands arbeidsverleden.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd en het bestreden besluit blijft in stand.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend.) N. El Khabazi (getekend.) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke en verdragsrechtelijke regels

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
(…)

Artikel 4:17 – Dwangsom bij niet tijdig beslissen

1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
de aanvrager geen belanghebbende is, of
de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.

Verordening 987/2009

Artikel 87 – Geneeskundig onderzoek en administratieve controle
1. Onverminderd andere specifieke bepalingen wordt, indien een rechthebbende op of aanvrager van prestaties, dan wel een lid van diens gezin, op het grondgebied van een andere lidstaat woont of verblijft dan die waar zich het debiteurorgaan bevindt, het geneeskundig onderzoek op verzoek van laatstgenoemd orgaan verricht door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende, volgens de procedures die zijn vastgelegd in de door dit orgaan toegepaste wetgeving. Het debiteurorgaan stelt het orgaan van de woon- of verblijfplaats in kennis van eventuele speciale vereisten waaraan moet worden voldaan en van de aspecten waaraan in het geneeskundig onderzoek aandacht moet worden besteed.
2. Het orgaan van de woon- of verblijfplaats doet aan het debiteurorgaan dat om het geneeskundig onderzoek heeft verzocht een rapport toekomen. Dit orgaan is gebonden door de bevindingen van het orgaan van de woon- of verblijfplaats. Het debiteurorgaan behoudt zich het recht voor de rechthebbende door een arts van zijn keuze te laten onderzoeken. De rechthebbende kan echter alleen worden verzocht zich naar de lidstaat van het debiteurorgaan te begeven, indien hij in staat is de reis te ondernemen zonder dat dit zijn gezondheid schaadt en mits reis- en verblijfkosten voor rekening komen van het debiteurorgaan.
3. Indien een rechthebbende op of aanvrager van prestaties, of een lid van diens gezin, op het grondgebied van een andere lidstaat woont of verblijft dan die waar zich het debiteurorgaan bevindt, wordt de administratieve controle op verzoek van dit orgaan uitgeoefend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende.
4. De leden 2 en 3 zijn tevens van toepassing wanneer de mate van afhankelijkheid van een rechthebbende op of aanvrager van langdurige-zorgprestaties in de zin van artikel 34 van de basisverordening wordt bepaald of gecontroleerd.
(…)

Verordening 883/2004

Artikel 76 – Samenwerking
(…)
4. De organen en de personen die onder deze verordening vallen, zijn met het oog op de goede toepassing van deze verordening verplicht elkaar inlichtingen te verstrekken en samen te werken. De organen reageren, overeenkomstig het beginsel van goed bestuur, binnen een redelijke termijn op alle aanvragen en verstrekken de betrokkenen daartoe alle informatie die nodig is om de hun door deze verordening verleende rechten uit te oefenen. De betrokkenen moeten de organen van de bevoegde lidstaat en van de lidstaat van de woonplaats zo spoedig mogelijk in kennis stellen.
(…)

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Verordening 987/2009/EG.
3.Algemene wet bestuursrecht.