ECLI:NL:CRVB:2025:1012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/2057 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor passende functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 26 mei 2022. Appellante, die zich op 27 juli 2020 ziek meldde, betwistte de beëindiging van haar uitkering, stellende dat zij door haar medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de uitkering terecht heeft beëindigd, omdat appellante meer dan 65% kan verdienen van haar laatst verdiende loon. De Raad volgt de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv en concludeert dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante had verzocht om benoeming van een deskundige, maar dit verzoek wordt afgewezen, omdat de medische beoordeling voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische oordelen en dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.

Uitspraak

24/2057 ZW
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2024, 23/5618 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellante per 26 mei 2022 terecht heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I. Amghar , advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 mei 2025. Appellante is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot, dochter en tolk S.M. Razaghi, en bijgestaan door mr. Amghar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C Geldof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als vloermedewerker voor gemiddeld 19,35 uur per week. Op 27 juli 2020 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante, omdat haar arbeidsovereenkomst per 31 juli 2020 eindigde, per 3 augustus 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 maart 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante vijf functies geselecteerd en de mate van arbeidsgeschiktheid vastgesteld op 89,54%. Het Uwv heeft bij besluit van 25 april 2022 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 26 mei 2022 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 20 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen een rapport van 6 maart 2023 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangepaste FML van 6 maart 2023 en een rapport van 20 juli 2023 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden heeft beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen reden gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om over te gaan tot het benoemen van een deskundige. Tot slot heeft de rechtbank vastgesteld dat de arbeidsdeskundigen hebben gemotiveerd waarom de voor appellante geselecteerde functies haar belastbaarheid niet overschrijden. Wat appellante heeft aangevoerd, heeft bij de rechtbank geen twijfel doen ontstaan over de geschiktheid van de functies.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft, mede onder verwijzing naar informatie van 1 oktober 2024 van de reumatoloog en 10 juni 2024 van PsyQ, aangevoerd dat in de FML aanvullende beperkingen moeten worden opgenomen. In de FML had in verband met haar vermoeidheidsklachten en slechte nachtrust een urenbeperking moeten worden opgenomen, alsmede een beperking wat betreft onregelmatige diensten of nachtdiensten. Bovendien is, gelet op de in beroep ingebrachte informatie van 27 juli 2023 van de neuroloog, sprake van meer beperkingen in verband met haar handklachten, zoals de zelf door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconstateerde verminderde knijp/grijpkracht, fijn motorische hand- en vingerbewegingen, tastzin, (frequent) reiken en boven schouderhoogte werken. Ook heeft appellante erop gewezen dat zij lijdt aan een paniekstoornis met agorafobie. Als gevolg daarvan is zij niet in staat om zelfstandig, zonder begeleiding van een vertrouwd persoon, naar buiten te gaan en gebruik te maken van de vervoersvoorziening die door het Uwv is aangenomen bij item 2.10. Appellante heeft verzocht over te gaan tot benoeming van een deskundige. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat zij niet geschikt is voor de voor haar geselecteerde functies. De functie modinette vitrage (SBC-code 111160) is niet geschikt vanwege de belasting bij het aspect samenwerken, de functie medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) is niet geschikt vanwege een overschrijding op het aspect staan en de functie elektrotechnisch medewerker (SBC 267071) is niet geschikt vanwege overschrijdingen op de aspecten samenwerken en schroefbewegingen maken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar rapporten van 30 januari 2025 en 22 april 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 5 februari 2025 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de beëindiging van de ZWuitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
Urenbeperking
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat in de FML een urenbeperking had moeten worden opgenomen. Deze grond slaagt niet. In het rapport van 30 januari 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt ingenomen dat er op basis van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geen medische indicatie is om een urenbeperking aan te nemen bij passende arbeid. Daarvoor is van belang dat geen sprake is van een stoornis in de energiehuishouding die daar aanleiding toe geeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat uit de anamnese in het rapport van de primaire verzekeringsarts blijkt dat appellante gemiddeld drie uur per nacht sliep, wat aanmerkelijk minder is dan gemiddeld. Uit het dagverhaal van appellante blijkt evenwel geen extra recuperatiebehoefte tussen het moment van opstaan in de ochtend en het moment van naar bed gaan in de avond. Met deze aanvullende toelichting is voldoende gemotiveerd dat een urenbeperking niet aan de orde is.
Onregelmatige diensten of nachtdiensten
4.4.
Ook de beroepsgrond dat een beperking wat betreft onregelmatige diensten of nachtdiensten had moeten worden aangenomen, slaagt niet. In het rapport van 30 januari 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat er op basis van de op de datum in geding aanwezige medische aandoeningen geen contra-indicatie is voor onregelmatige diensten of nachtdiensten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in dat kader op gewezen dat uit het door de primaire verzekeringsarts uitgevraagde dagverhaal blijkt dat er sprake was van een dag- en nachtritme, waarbij appellante in de ochtend opstond en in de avond naar bed ging, en dat appellante op dat moment dus in staat was om structuur aan te houden.
Handklachten
4.5.1.
Appellante heeft ook aangevoerd dat in de FML meer beperkingen in verband met handklachten hadden moeten worden opgenomen, zoals de zelf door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconstateerde verminderde knijp/grijpkracht, fijn motorische hand- en vingerbewegingen, en tastzin. In het rapport van 30 januari 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat uit het door de primaire verzekeringsarts verrichte lichamelijk onderzoek blijkt dat de handfunctie (die motoriek, kracht en gevoel omvat) ongestoord is en dat daarmee onvoldoende aanleiding bestaat voor beperkingen ten aanzien van knijp/grijpkracht, fijnmotorische hand- en vingerbewegingen en tastzin. In het rapport van 22 april 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht dat ervan uitgegaan kan worden dat de primaire verzekeringsarts, alhoewel niet alle uitgevoerde testen afzonderlijk zijn beschreven, een volledig onderzoek heeft verricht naar de handfunctie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook drie redenen genoemd die maken dat, ondanks het feit dat de primaire verzekeringsarts wel een licht verminderde knijpkracht constateerde, er geen grond is om op dat punt een beperking op te nemen in de FML. In de eerste plaats zijn de door appellante geclaimde klachten, namelijk het soms ineens kracht verliezen in de handen, niet goed te verklaren door een carpaal tunnelsyndroom. Ten tweede is de bevinding dat appellante niet maximaal knijpkracht uitoefent bij lichamelijk onderzoek inconsistent met de bevinding bij lichamelijk onderzoek dat de vingerfunctie (waaronder ook de motoriek en kracht valt) goed is. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat de normwaarden in de FML een niveau van functioneren vertegenwoordigen waartoe gezonde personen in de leeftijd van 16 tot 65 jaar minimaal in staat zijn. Appellante is een vrouw van 45 jaar, en een vrouw van 45 jaar heeft aanzienlijk meer knijpkracht dan een vrouw van 65 jaar. Daarom hoeft een licht verminderde knijpkracht dan ook niet direct te betekenen dat de knijpkracht in de FML beperkt zou moeten zijn.
4.5.2.
Appellante heeft ook aangevoerd dat in verband met haar handklachten in de FML ook beperkingen hadden moeten worden opgenomen wat betreft (frequent) reiken en boven schouderhoogte werken. In het rapport van 30 januari 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat (frequent) reiken en boven schouderhoogte actief zijn geen zwaar handbelastende activiteiten zijn, maar schouderbelastende activiteiten. Omdat niet is gebleken dat er bij appellante op de datum in geding sprake was van schouderpathologie, is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende grond voor beperkingen op deze items.
4.5.3.
Met de aanvullende rapporten van 30 januari 2025 en 22 april 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding is in de FML meer beperkingen op te nemen in verband met de handklachten van appellante.
Vervoer
4.6.
In de FML van 6 maart 2023 is appellante beperkt geacht bij item 2.10.1 (vervoer), waarbij in de toelichting is opgemerkt dat appellante zelfstandig kan reizen met compensatie. Uit het rapport van 20 juli 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat op dit punt overleg is gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en dat deze heeft opgemerkt dat de beperking gericht is op het feit dat appellante niet zelfstandig kan reizen, maar dat dit compenseerbaar is met een vervoersvoorziening. De beroepsgrond van appellante dat deze beperking onvoldoende is omdat zij zonder begeleiding van een vertrouwd persoon geen gebruik kan maken van een vervoersvoorziening, slaagt niet. In het rapport van 30 januari 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat er onvoldoende aanleiding is om te stellen dat een vaste begeleider/chauffeur noodzakelijk is. In dat verband heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat agorafobie zich niet bij iedereen hetzelfde uit. Uit de anamnese die de primaire verzekeringsarts heeft afgenomen, blijkt niet dat appellante niet alleen naar buiten durft te gaan of niet durft te reizen zonder een vertrouwd persoon. Bij het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts gaf appellante wel aan dat zij door angst niet met de metro durft te reizen of een tunnel in durft te gaan, wat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep met een beperking ten aanzien van vervoer in voldoende mate wordt ondervangen. Met dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de in de FML opgenomen beperking wat betreft vervoer toereikend is.
4.7.
In het rapport van 30 januari 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt ingenomen dat de (in de beroep overgelegde) informatie van 27 juli 2023 van de neuroloog en de (in hoger beroep) overgelegde informatie van 10 juni 2024 van de psycholoog en van 1 oktober 2024 van de reumatoloog betrekking hebben op de medische situatie na datum in geding en dat deze informatie geen aanleiding geeft om de belastbaarheid per datum in geding (van 26 mei 2022) te wijzigen. Dat standpunt wordt gevolgd.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 blijkt dat geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, wordt daarom afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.9.
Het Uwv heeft de schatting gebaseerd op de functies modinette vitrage (SBCcode 111160), montagemedewerker/bestukker (SBC-code 111180) en medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010). Op basis van deze functies is de mate van arbeidsgeschiktheid per 26 mei 2022 vastgesteld op 89,54%.
4.10.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 februari 2025, mede onder verwijzing naar het rapport van 24 april 2022 van de arbeidsdeskundige en het rapport van 20 juli 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, onderbouwd en navolgbaar toegelicht dat en waarom de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. Naar aanleiding van de specifieke arbeidskundige beroepsgronden van appellante geldt het volgende.
4.10.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet geschikt is voor de functie modinette vitrage (SBC-code 111160) vanwege de belasting op het aspect samenwerken. In de FML van 6 maart 2023 is appellante op dit punt beperkt geacht, wat betekent dat appellante met anderen kan werken, maar met een eigen, van te voren afgebakende deeltaak. Uit het rapport van 20 juli 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarfase heeft toegelicht dat appellante in teamverband kan werken, onderling het werk kan afstemmen en gezamenlijk verantwoordelijkheid kan dragen voor de productie, als er verder in een eigen, afgebakende taak wordt gewerkt. Uit het Resultaat functiebeoordeling blijkt dat sprake is van een kenmerkende belasting, namelijk: ‘werkt in een team en moeten soms overleggen’. In het rapport van 5 februari 2025 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, onder verwijzing naar door de arbeidsdeskundig analist verricht onderzoek, gesteld dat sprake is van een eigen, van tevoren afgebakende deeltaak. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook gewezen op de in de bezwaarfase door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven toelichting, waaruit blijkt dat appellante in teamverband kan werken en onderling het werk kan afstemmen. Daarmee is toereikend gemotiveerd dat deze functie ook op het aspect samenwerken geschikt is voor appellante. De stelling dat appellante door haar mentale klachten niet in staat is te communiceren, is feitelijk een medische beroepsgrond gericht tegen de door het Uwv wat betreft het item samenwerken aangenomen beperking. Deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel.
4.10.2.
Appellante heeft aangevoerd dat de functie van medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) niet geschikt is vanwege een overschrijding op het aspect staan. De toelichting van de arbeidsdeskundige dat zij ervoor kan kiezen om hoofdzakelijk zittend taken uit te voeren is volgens appellante niet juist, omdat uit de toelichting van de arbeidsdeskundig analist blijkt dat deze keuze niet volledig vrij is en dat appellante afhankelijk is van de bereidwilligheid van een collega waarmee zij samenwerkt. In het aanvullende rapport van 5 februari 2025 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te kennen gegeven dat dit punt eenvoudig is op te lossen door inzet van een aanvullende voorziening in de vorm van een extra kruk. Een dergelijke voorziening is in redelijkheid van de werkgever te verlangen. Daarmee is toereikend gemotiveerd dat deze functie ook op het aspect staan geschikt is voor appellante.
4.11.
Uit 4.10 blijkt dat de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor appellante. De tegen de vierde functie (elektrotechnisch medewerker, SBC-code 267071) gerichte beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.