ECLI:NL:CRVB:2025:10
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van ingezetenschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 1987, had op 22 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag met het argument dat appellante op haar achttiende verjaardag niet in Nederland of een EU/EER-land woonde. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen deze weigering ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 13 november 2024 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door R.D. van den Heuvel. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij het van belang was of appellante op haar achttiende verjaardag als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij op die datum in Nederland woonde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verklaring van een stichting, die achttien jaar later was afgegeven, onvoldoende was om een duurzame band met Nederland aan te tonen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een Wajong-uitkering, omdat zij op haar achttiende verjaardag niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken omtrent ingezetenschap en de gevolgen van het ontbreken van dergelijk bewijs voor het verkrijgen van sociale uitkeringen.