ECLI:NL:CRVB:2024:994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
22/2277 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 13 maart 2021. Appellant, die in Nederland als productiemedewerker heeft gewerkt, heeft zich op 25 november 2019 ziekgemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een medisch onderzoek en een beoordeling van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld dat appellant in staat is om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen in passende functies. Appellant is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad heeft geconcludeerd dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere beoordeling zouden kunnen weerleggen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd. Appellant heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

22/2277 ZW
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2022, 21/3878 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Tsjechië) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 13 maart 2021. Appellant is het niet eens met de beëindiging, omdat hij nog steeds ziek is. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft in Nederland gewerkt als productiemedewerker vlees voor gemiddeld 36,57 uur per week. Op 25 november 2019 heeft hij zich voor dit werk ziekgemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de
Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts het dossier en een door appellant ingevulde vragenlijst bestudeerd. Ook heeft de verzekeringsarts op 9 februari 2021 via videobellen contact gehad met appellant. De verzekeringsarts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 februari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 12 februari 2021 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 13 maart 2021 (datum in geding) beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 9 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 7 juli 2021 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de onderzoeksactiviteiten die zij hebben verricht, zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellant onvoldoende hebben onderkend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 juli 2021 toegelicht dat uit kan worden gegaan van een recidiverende erysipelas die niet therapieresistent is en waarbij uit voorzorg enige beperkingen gelden in met name statische belasting. De door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen zijn daarvoor afdoende, met een aanscherping voor langdurig geheel ononderbroken zitten. Daarnaast is sprake van medicatie voor hoge bloeddruk en hartritme, waarmee beide goed gereguleerd zijn. Appellant is tevens medicatie gestart voor zijn verlaagde kaliumgehalte. Ook de morbide obesitas en angstklachten van appellant heeft de verzekeringsarts benoemd. Er zijn geen aanwijzingen voor ernstige psychopathologie, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het rapport van 22 september 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op het beroep van appellant en de door hem overgelegde medische informatie. Zij heeft toegelicht dat uit de medische stukken van 15 en 16 augustus 2021 blijkt dat sprake is van een recidief van erysipelas met ook het ontstaan van trombose en een hierbij passend behandelbeleid. Uit de brief van appellant blijkt dat deze klachten zijn ontstaan in de avond van 14 augustus 2021. Er is dus sprake van een acute toename van klachten, ruim na de datum in geding. Het ziektebeeld van erysipelas kan recidiveren. Er zijn, buiten de acute momenten om, in principe geen afwijkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat in de medische gegevens een echo van het hart beschreven staat van maart 2020. Deze toont enige veranderingen, die passen bij (bekende) hypertensie. Er zijn geen ernstige afwijkingen vastgesteld. Tot slot beschrijven de medische stukken een afname van de nierfunctie bij recent bloedonderzoek. Dit ziet echter niet op de datum in geding. Bovendien is gebleken dat dit een gevolg is van dehydratie en zijn bij de aanvullende diagnostiek met abdominale echo geen afwijkingen vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende gemotiveerd waarom de door appellant overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft om de vastgesteld beperkingen op de datum in geding te wijzigen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij nog steeds ziek is. Hij heeft koorts en slikt antibiotica. Het linkerbeen is nog steeds rood en gezwollen en hij kan er niet op lopen. Naast de klachten aan zijn been, heeft appellant psychische klachten waarvoor hij medicatie gebruikt. Bovendien heeft hij hartproblemen, een slechte lever en werken zijn nieren niet goed.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en geoordeeld dat deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden geheel onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken ingediend waaruit blijkt dat zijn medische situatie op de datum in geding anders was dan waar de verzekeringsartsen vanuit zijn gegaan.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 juli 2021 bestaat er in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 13 maart 2021 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.