In deze zaak gaat het om de afwijzing van de aanvraag van appellante voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft aangevoerd dat zij op 1 april 2012 niet verzekerd was voor de Wet WIA, omdat zij geen dienstverband of WW-uitkering had. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen op de grond dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante betwist deze afwijzing en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat de medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv voldoende is onderbouwd en dat appellante niet in aanmerking komt voor de uitkering. De Raad vernietigt het eerdere besluit van het Uwv, maar verklaart het beroep tegen het latere besluit ongegrond, omdat dit besluit niet volledig tegemoetkomt aan de bezwaren van appellante. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.500,- en bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 184,- vergoedt.