ECLI:NL:CRVB:2024:989

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
23/583 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over voortzetting WGA-vervolguitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voortzetting van de WGA-vervolguitkering van betrokkene, die per 8 juli 2019 ongewijzigd was voortgezet door het Uwv op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard, omdat het Uwv het medisch en arbeidskundig standpunt onvoldoende had onderbouwd. Het Uwv heeft echter in hoger beroep betoogd dat de belastbaarheid van betrokkene voldoende was onderbouwd en dat de geschiktheid van de geselecteerde functies goed gemotiveerd was.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 maart 2024, waarbij mr. R.E. Zalm als gemachtigde van betrokkene optrad en mr. I.L.M. Dunselman het Uwv vertegenwoordigde. Betrokkene zelf was niet aanwezig. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische situatie van betrokkene, die chronische rug- en nekklachten had, en de geselecteerde functies die door het Uwv waren aangedragen.

De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de geselecteerde functies passend waren voor betrokkene en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet juist was. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waardoor de voortzetting van de WGA-vervolguitkering in stand bleef. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van ernstige medische afwijkingen die de geschiktheid van de functies in twijfel trokken, en dat de motivering van het Uwv consistent en voldoende was.

Uitspraak

23/583 WIA
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2023, 21/2179 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] (betrokkene)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de WGA-vervolguitkering van betrokkene per 8 juli 2019 ongewijzigd heeft voortgezet, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat het Uwv het medisch en arbeidskundig standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens het Uwv is de belastbaarheid van betrokkene voldoende onderbouwd en de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende gemotiveerd. De Raad volgt het standpunt van het Uwv en vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene alsnog ongegrond.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Mr. R.E. Zalm heeft zich gesteld als gemachtigde van betrokkene.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 maart 2024. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft voor het laatst gewerkt als magazijnmedewerker voor 40 uur per week. Op 17 december 2015 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv betrokkene met ingang van 14 december 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 57,14%. Met ingang van 14 december 2019 is de uitkering omgezet naar een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2.
Betrokkene heeft zich op 8 juli 2019 bij het Uwv gemeld met toegenomen lichamelijke klachten. Een verzekeringsarts heeft vastgesteld dat betrokkene bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 september 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens drie passende functies voor betrokkene geselecteerd, te weten machinaal metaalbewerker (SBCcode 264122), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en monteur printplaten (SBCcode 267051), en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,95%. Bij besluit van 22 september 2020 heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering van betrokkene per 8 juli 2019 ongewijzigd voortgezet. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een medisch onderzoek verricht en de beperkingen van betrokkene neergelegd in een aangepaste FML van 18 februari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies nog steeds passend zijn voor betrokkene. Bij besluit van 4 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de overwegingen in haar uitspraak. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene en het Uwv opgedragen het griffierecht te vergoeden.
2.2.
De rechtbank heeft beoordeeld of de geselecteerde functies gezien de geobjectiveerde beperkingen aan rug, nek en schouders in medisch en arbeidskundig opzicht geschikt zijn en of de functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van betrokkene op het beoordelingspunt 5.9, afwisseling van houding, waarbij als toelichting is gegeven “
moet kunnen vertreden”. De rechtbank heeft overwogen dat in de geselecteerde functies sprake is van overwegend zittend werk en dat dit werk veelal in dezelfde houding moet worden verricht. Uit de beschrijving van de arbeidsdeskundige en de functiebeschrijvingen van de drie geselecteerde functies, te weten ‘
het betreft eenvoudig, routinematig werk dat werk gestructureerd is en zich afspeelt in een vast en bekende op productie ingericht werkomgeving. Dit brengt met zich dat een voorspelbare werksituatie betreft waarin geen sprake is van sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud”, heeft de rechtbank afgeleid dat het gaat om productiewerk zonder afwisseling van werkzaamheden waarbij in dezelfde statisch belastende houding wordt gewerkt.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor betrokkene. De motivering dat de genoemde functies geen lopende bandwerk betreffen en dat betrokkene kan weglopen is onvoldoende. De voorwaarde “
moet kunnen vertreden” is onvoldoende geconcretiseerd, omdat niet nader is omschreven hoe vaak en hoe lang betrokkene moet vertreden en hoe dat in de functies mogelijk is.
2.4.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen niet overeen lijken te komen met de beperkingen in de FML. De beperkingen in de rubriek statische houdingen zijn aangemerkt als lichte beperkingen, wat volgens de rechtbank tegenstrijdig lijkt te zijn met de medische onderbouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.5.
Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank niet voldoende uitleg gegeven over het item vertreden. Het zou niet gaan om vertreden maar om het op de werkplek doen van oefeningen om de nek- en schouderspieren soepel te houden. Deze uitleg heeft de rechtbank niet overtuigd. Voor de klachten en beperkingen die betrokkene heeft aan de nek en schouders is het van belang dat sprake is van voldoende afwisseling van werkhouding en ontspanning van de nek en schouders. Het af en toe doen van rekoefeningen is daarmee niet gelijk te stellen. In de geselecteerde functies is sprake van nek- en schouderbelastend werk, waarbij productiematig nagenoeg de gehele dag in dezelfde werkhouding wordt gewerkt. De belasting voor de nek- en schouderspieren zit hem met name in de constante aanspanning van deze spieren bij werkzaamheden waarbij de fijne (hand)motoriek wordt aangespannen. De rechtbank heeft dit afgeleid uit de beschrijving van de werkzaamheden, zoals is beschreven voor de arbeidsdeskundige en de functiebeschrijvingen.
Het standpunt van het Uwv
3.1.
Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens het Uwv heeft de rechtbank ten onrechte de motivering die de arbeidsdeskundige heeft gegeven bij het beoordelingspunt 1.9.5, te weten een voorspelbare werksituatie, relevant geacht voor de fysieke belastbaarheid van betrokkene. Het beoordelingspunt 1.9.5 heeft niets te maken met de fysieke beperkingen. Het gaat er bij beoordelingspunt 1.9.5 om dat er geen onverwachte veranderingen op het werk of in het werkproces plaatsvinden.
3.2.
Verder heeft het Uwv aangevoerd dat verdergaande beperkingen niet kunnen worden onderbouwd met de geobjectiveerde medische afwijkingen en dat de medische onderbouwing in het bestreden besluit consistent en niet innerlijk tegenstrijdig is. Het Uwv heeft in hoger beroep nog een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 februari 2023 ingediend. Daarnaast heeft volgens het Uwv de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende toegelicht wat met de toelichting “
moet kunnen vertreden” is bedoeld en is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies voldoen aan de mogelijkheid tot vertreden.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep gegrond heeft verklaard, het bestreden besluit heeft vernietigd en het Uwv heeft opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De Raad doet dit aan de hand van wat het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 18 februari 2021, 8 september 2022 en 6 februari 2023 overtuigend en inzichtelijk onderbouwd dat met de FML voldoende tegemoet is gekomen aan de medische toestand van betrokkene op de datum in geding. Bij betrokkene is sprake van chronische rugklachten bij milde degeneratieve veranderingen in de lage rug en rechtervoet en van chronische nek-, schouder- en armklachten bij slijtage in de nek en een doorgemaakt nekhernia. Uit de medische stukken is evenwel niet gebleken van ernstige rug-, been-, voet-, nek- of schouderafwijkingen op de datum in geding. Alle geobjectiveerde medische beperkingen van betrokkene op de datum in geding zijn neergelegd in de vele beperkingen die in de FML zijn opgenomen. Dat deze beperkingen als licht zijn aangemerkt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd door op te merken dat van ernstige lichamelijke afwijkingen niet is gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat in geen enkel medisch stuk aanknopingspunten te vinden zijn om aan te nemen dat de aard en de ernst van het medisch toestandsbeeld op de datum in geding is onderschat. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat niet duidelijk is op grond waarvan de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een tegenstrijdigheid tussen de medische beperkingen en de beperkingen in de FML. Het standpunt van het Uwv dat geen sprake is van inconsistenties of innerlijke tegenstrijdigheden kan – gelet op de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in bovengenoemde rapporten – worden gevolgd.
4.2.1.
Ook hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor betrokkene. Zoals het Uwv terecht heeft aangevoerd betreft de door de rechtbank beschreven toelichting een toelichting op het beoordelingspunt 1.9.5, dat geen betrekking heeft op de fysieke belastbaarheid in de geduide functies.
4.2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het beoordelingspunt 5.9 met de toelichting
“moet kunnen vertreden”in het rapport van 8 september 2022 geconcretiseerd, in die zin dat het moeten kunnen vertreden in het geval van betrokkene inhoudt het af en toe kortdurende bewegingen maken door op te staan, om uit preventief oogpunt regelmatig korte enkele seconden durende bewegingen maken met de schouders en armen om de rug- en nekspieren soepel te houden. Omdat geen sprake is van ernstige geobjectiveerde nek- en rugafwijkingen bestaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanuit medisch oogpunt geen noodzaak om substantieel te lopen of te staan of om weg te lopen van de werkplek of de werkruimte te verlaten. Er is geen aanleiding dit standpunt niet te volgen.
4.2.3.
Daarbij komt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 21 december 2020 per functie bij beoordelingspunt 5.9 heeft opgemerkt dat vertreden in de functies mogelijk is, omdat in de functies, waarbij geen sprake is van lopende bandwerk, even kan worden vertreden zonder dat de productie elders wordt verstoord. Ook deze motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan worden gevolgd. Het Uwv heeft in dit verband nog terecht verwezen naar de uitspraak van de Raad van 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3262.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.1 tot en met 4.2.3 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit, waarbij de WGA-vervolguitkering van betrokkene per 8 juli 2019 ongewijzigd wordt voortgezet op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, in stand blijft.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 maart 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) A.M. Korver