ECLI:NL:CRVB:2024:965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
23/2163 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om belanghebbende per 18 augustus 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Belanghebbende, die zich ziekmeldde met rugklachten na een bedrijfsongeval, betwistte de conclusie van het Uwv en stelde dat hij meer medische beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 mei 2024, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. T.E. van der Bent en het Uwv door P.J.L.H. Coenen.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van belanghebbende. De Raad volgde dit oordeel en concludeerde dat de geselecteerde functies voor belanghebbende medisch geschikt waren, ondanks de door appellant aangevoerde klachten van rugpijn, duizeligheid en andere beperkingen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het bezwaar van appellant tegen de weigering van de WIA-uitkering ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor een urenbeperking en dat de medische onderbouwing van het Uwv voldoende was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, wat betekende dat de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. Tevens werd bepaald dat belanghebbende geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2163 WIA
Datum uitspraak: 8 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juni 2023, 22/1554 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant), als bewindvoerder over de goederen van
[belanghebbende] (belanghebbende), te [vestigingsplaats]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht belanghebbende per 18 augustus 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens belanghebbende heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.E. van der Bent, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2024. Voor appellant en belanghebbende is mr. Van der Bent verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Belanghebbende heeft voor het laatst gewerkt als stratenmaker. Op 21 augustus 2019 heeft hij zich ziekgemeld met rugklachten door een bedrijfsongeval. Nadat belanghebbende een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat belanghebbende bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 september 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat belanghebbende niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor belanghebbende functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 24 september 2021 geweigerd belanghebbende met ingang van 18 augustus 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 23 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is belanghebbende bekend met minimale slijtage van zijn rug. De forse rugklachten en beperkingen die belanghebbende aangeeft, zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts deels geobjectiveerd, waarbij sprake is van bewegingsangst en inactiviteit. Belanghebbende is door de slijtage van zijn rug objectief gezien beperkt ten aanzien van zware belasting van de rug. Er is geen medische onderbouwing voor meer beperkingen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Verder is belanghebbende volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep door een beneden gemiddelde intelligentie en emotionaliteit aangewezen op eenvoudige, concrete routinetaken zonder te veel tempodruk. Hiermee is voldoende rekening gehouden in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen medische onderbouwing voor het aannemen van beperkingen voor de klachten van spanningen, stress, concentratiestoornissen, moeheid en somberheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft evenmin reden gezien voor een urenbeperking. Er is namelijk geen aandoening die een energetische indicatie voor een urenbeperking geeft. De slaapproblemen die belanghebbende aangeeft vormen geen reden voor een energetische indicatie. Het is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verwachting dat de slaapproblemen kunnen verbeteren door onder meer slaaphygiënische adviezen en meer activiteit overdag. Hiernaast is er geen objectieve reden voor het meerdere malen ’s nachts wakker worden van de rugpijn. Bovendien maakte belanghebbende tijdens de hoorzitting geen vermoeide indruk volgens de arts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op de medische informatie die belanghebbende in beroep heeft overgelegd. Het opiaatgebruik van belanghebbende heeft geleid tot een gewijzigde FML van 14 februari 2023. Er zijn in de medische gegevens geen aanwijzingen om verdere energetische beperkingen aan te nemen. De rechtbank kan dit volgen en heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies ook na wijziging van de FML geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van belanghebbende. Gelet op de wijziging van de FML in beroep is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft dit gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellant.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit onvolledig en onjuist is. In de FML is onvoldoende rekening gehouden met de klachten van belanghebbende. Het chronisch opiaatgebruik van belanghebbende, waardoor sprake is van sufheid en duizeligheid, moet leiden tot beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren en tot fysieke beperkingen voor omgevingseisen, zoals werken in de buurt van gevaarlijke machines. De beperkingen door zijn rugklachten en de uitstraling die dat heeft op zijn bewegingsapparaat en pijnklachten zijn erg onderschat. Er is niets gedaan met zijn dagverhaal en zijn melding van een recente val. Belanghebbende stelt dat hij meer beperkingen heeft in dynamische en statische houdingen. Verder heeft belanghebbende een stoornis in de energiehuishouding door een chronisch pijnsyndroom en door slaapproblemen. Daarom had een urenbeperking moeten worden aangenomen. De geduide functies zijn in medisch opzicht niet geschikt voor belanghebbende. Belanghebbende heeft een rapport van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 25 september 2023 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA- uitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Het rapport van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 25 september 2023 dat appellant in hoger beroep heeft overgelegd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De daarin neergelegde bevindingen over de fysieke beperkingen van belanghebbende komen vrijwel overeen met die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er is uitgegaan van de diagnose aspecifieke chronische rugklachten bij minimale slijtage van de rug, waarbij van belang wordt geacht om hervatting van normale activiteiten na te streven. Het rapport biedt geen ander inzicht over de vastgestelde beperkingen. De daarin vermelde klachten aan de rechterschouder en -arm van belanghebbende speelden nog niet ten tijde van de WIA- beoordeling.
4.4.
De beroepsgrond dat meer beperkingen moeten worden aangenomen in verband met klachten van duizeligheid slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 juni 2022 daarover opgemerkt dat deze klachten op basis van de
aanwezige medische informatie en de bevindingen van het onderzoek niet kunnen worden geobjectiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 februari 2023 de FML in verband met het gebruik van opiaten aangepast. Voor verdere beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische aanwijzingen gezien. Er is geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in zijn conclusie dat er geen aanknopingspunten zijn om meer beperkingen aan te nemen.
4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat er geen gronden zijn om een urenbeperking aan te nemen.
4.6.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor belanghebbende niet geschikt zijn. Appellant heeft geconstateerd dat in het rapport van 25 september 2023 anders dan in de FML van 14 februari 2023 beperkingen zijn aangenomen voor trappenlopen en klimmen. Of belanghebbende daardoor niet geschikt zou zijn voor twee van de geselecteerde functies, kan in het midden blijven, omdat dan nog voldoende functies resteren waarmee de restverdiencapaciteit en mate van arbeidsongeschiktheid van belanghebbende ongewijzigd blijft.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering belanghebbende een WIA-uitkering toe te kennen, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt belanghebbende geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L.B. Vrugt