ECLI:NL:CRVB:2024:963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
23/1854 NOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken beroepsgronden

Op 9 mei 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/1854 NOW. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. De appellante, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 mei 2023. In de procedure is vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift, in overeenstemming met artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een griffierecht verschuldigd was. Dit griffierecht moest uiterlijk 28 dagen na de verzending van een herinneringsbrief zijn betaald. Ondanks herhaalde aanmaningen is het griffierecht niet tijdig voldaan.

Daarnaast voldeed het ingediende beroepschrift niet aan de vereisten, omdat het geen gronden bevatte en er geen schriftelijke machtiging was overgelegd. De gemachtigde is meerdere keren in de gelegenheid gesteld om deze verzuimen te herstellen, maar heeft deze termijnen ongebruikt laten verstrijken. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante niet in verzuim was geweest. Gezien deze omstandigheden werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard zonder verder onderzoek. De uitspraak werd gedaan door rechter C. Karman, in aanwezigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 mei 2024
23/1854 NOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
8 mei 2023, 22/2889, 22/2890 en 22/2891
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Daarnaast is in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Voorts is in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb bepaald dat de bestuursrechter van een gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 24 juni 2023 is [gemachtigde] erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 25 juli 2023 is [gemachtigde] nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Daarnaast bevat het ingediende beroepschrift geen gronden en is geen schriftelijke machtiging overgelegd.
Bij brieven van 30 juni 2023 – welke apart zijn verzonden – is [gemachtigde] in de gelegenheid gesteld deze verzuimen binnen vier weken te herstellen.
[gemachtigde] heeft deze termijnen ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij – wederom apart verzonden – aangetekende brieven van 31 juli 2023 is aan [gemachtigde] nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen en de verlangde machtiging in te zenden. Bij beide brieven is een termijn van vier weken gesteld en is [gemachtigde] erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg kan hebben dat het (hoger) beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
[gemachtigde] heeft ook deze termijnen ongebruikt voorbij laten gaan.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.