In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv over haar arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op 51,62%. De zaak betreft een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin appellante betoogde dat er onvoldoende medisch onderzoek was verricht naar haar klachten, met name met betrekking tot haar handen. De Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de klachten van appellante adequaat zijn beoordeeld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 3.937,50, en moet het Uwv het griffierecht van € 182,- vergoeden.