ECLI:NL:CRVB:2024:951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23/748 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en jonggehandicapte status

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren op [geboortedatum] 1975, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van de conclusie dat zij op de dag van haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte. Appellante stelde dat zij op die datum duurzaam geen arbeidsvermogen had en dat zij als jonggehandicapte had moeten worden aangemerkt. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 april 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. S.L. Sarin. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Deze rapporten concludeerden dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om een eenvoudige taak uit te voeren in een rustige werkomgeving. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad concludeert dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden om als jonggehandicapte te worden aangemerkt, omdat zij over arbeidsvermogen beschikt. De weigering van de Wajong-uitkering door het Uwv wordt dan ook bevestigd.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die zou kunnen leiden tot een ander oordeel. De rechtbank heeft de argumenten van appellante uitvoerig besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de Wajong-uitkering blijft in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/748 WAJONG
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 januari 2023, 22/3294 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op de dag dat zij achttien jaar is geworden duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.L. Sarin, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sarin. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1975, heeft met een door het Uwv op 24 maart 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Daarbij is vermeld een chronische slaapstoornis en drager bacterie staphilococcus aurus. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 16 juli 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 30 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft geen reden gezien om de beoordeling onjuist te achten. Uit het rapport van 13 april 2021 is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige en borderline persoonlijkheidstrekken, een gegeneraliseerde angststoornis met agorafobie, AD(H)D en chronische insomnia (een slaap-waakstoornis) bij appellante. Dit komt overeen met de medische informatie over appellante uit het dossier. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ervan uitgegaan dat deze aandoeningen zich ook al bij appellante voordeden op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat appellante hierdoor sterk beperkt is in haar mogelijkheden. Zij is slechts maximaal vier uren per dag belastbaar en kan bij drukte en lawaai haar aandacht er maar beperkt bijhouden. Ook heeft de
verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante door haar klachten en aandoeningen beperkt geacht in zelfstandig plannen en structureren. Zij verliest snel het overzicht bij meervoudige en complexe taken, en kan dan ook geen werk doen waarin sprake is van tijdsdruk of prestatiedruk. Ook kan zij niet soepel communiceren met anderen, mede doordat het haar niet goed lukt om haar grenzen aan te geven. In plaats daarvan wordt appellante boos of trekt zij zich terug. Hierdoor kan zij slechts beperkt samenwerken met anderen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante beperkt geacht voor het werken voor een leidinggevende, omdat zij niet goed kan omgaan met negatieve kritiek en conflicten. Samengevat moet de fysieke werkomgeving voor appellante dus rustig zijn en de sociale werkomgeving begripvol. Op de werkvloer moet een vertrouwenspersoon voor haar aanwezig zijn die in haar investeert.
2.3.
Zolang er in werk rekening wordt gehouden met deze beperkingen van appellante, is
appellante volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep vier uren per dag belastbaar en kan zij een uur aaneengesloten werken. Ter onderbouwing hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook op het feit gewezen dat appellante in de periode, waar het hier om gaat, [geboortedatum] 1993 en de vijf jaar daarna, regulier onderwijs heeft gevolgd aan de
Grafische Middelbare Technische School (MTS) en haar mbo-diploma heeft behaald. Daarna heeft appellante diverse baantjes gehad. Zij kampte toen al met klachten en had daar ook zeker last van, maar de klachten waren niet zodanig dat appellante helemaal niet belastbaar was.
2.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geoordeeld dat appellante,
ondanks haar beperkingen, basale werknemersvaardigheden heeft. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan zij instructies begrijpen, onthouden en uitvoeren, zolang haar werkomgeving rekening houdt met de cognitieve beperkingen die zij heeft
(zoals geen meervoudige of complexe taken en niet samenwerken met anderen). Appellante heeft een denkvermogen op mbo-niveau. Ook kan zij afspraken nakomen, zolang er geen sprake is van tijdsdruk en prestatiedruk.
2.5.
Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan appellante ook een taak uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Een taak is niet hetzelfde als een reguliere baan, maar is slechts een klein onderdeel van een functie. Zij wordt in staat geacht om onderdelen te plaatsen op een printplaat (taak 04-1710). In deze taak komen de punten waar zij beperkt voor is namelijk niet voor. De werkomgeving is rustig, de taak is eenvoudig (niet complex) en van tijdsdruk en prestatiedruk is geen sprake. Appellante hoeft niet intensief samen te werken en er worden ook anderszins geen hoge eisen aan haar sociale vaardigheden gesteld. Er is wel een leidinggevende op de werkvloer aanwezig, voor het geven van aansturing en positieve feedback. Daarnaast kan er een jobcoach voor haar aanwezig zijn op de werkvloer, die gespecialiseerd is in haar problematiek en zowel appellante als haar leidinggevende kan helpen in de onderlinge communicatie. De taak leent zich hiervoor.
2.6.
De rechtbank heeft geoordeeld dat alle klachten en aandoeningen van appellante zijn onderkend door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarvoor zijn ook forse beperkingen vastgesteld en de medische informatie die appellante heeft ingediend is hierbij betrokken en overgenomen. Appellante heeft geen medische stukken ingediend waaruit blijkt dat zij op
[geboortedatum] 1993 en in de vijf jaar daarna meer of verdergaand beperkt was dan dat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in hun rapporten goed en duidelijk uitgelegd waarom zij beschikt over arbeidsvermogen, zolang er in de werkomgeving rekening wordt gehouden met haar beperkingen. Dat hiervoor alleen maar zou zijn verwezen naar het mbo-denkniveau van appellante, heeft de rechtbank niet gezien.
2.7.
De rechtbank heeft goed begrepen dat appellante in die tijd weliswaar gestudeerd heeft en
baantjes heeft gehad, maar het daarbij zwaar had en ook kampte met forse klachten. Klachten die zij nu nog steeds heeft. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd alleen niet gezien waarom appellante, als er rekening wordt gehouden met die klachten en zij dus in een rustige en begripvolle werkomgeving terecht komt zonder druk en onder begeleiding van een jobcoach, niet in staat zou zijn geweest om in die periode een eenvoudige taak, zoals het plaatsen van onderdelen op een printplaat, te verrichten. De rechtbank is er daarom vanuit gegaan dat appellante arbeidsvermogen heeft. Het beroep slaagt niet.
2.8.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft en dat het Uwv de afwijzing van de aanvraag om een Wajong-uitkering in het bestreden besluit daarom terecht in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat zij op haar achttiende verjaardag duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Zij heeft geen basale werknemersvaardigheden door haar medische klachten: AD(H)D en slaapstoornis. Zij wijst erop dat zij haar diploma’s gehaald heeft na haar negentiende, terwijl het niveau van de opleidingen een van een zestienjarige is. Het tweede diploma heeft zij op drie verschillende scholen behaald. Voor het uitvoeren van een taak voert appellante aan dat zij haar hoofd niet bij een taak kan houden zonder afgeleid te worden. Verder heeft zij een jaar bij haar tante gewerkt en dit kon alleen omdat zij daar ook woonde. Tijdens de middelbare school heeft zij uitzendwerk gedaan, maar alleen een keer per week. Appellante stelt zich op het standpunt dat de structuur en begeleiding die zij nodig heeft niet in redelijkheid van een werkgever verwacht mag worden. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij informatie van GGZ van de GZ-psycholoog en psychiater van 21 februari 2023 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per
[geboortedatum] 1993, de dag dat zij achttien jaar is geworden, en in de vijf jaar daarna arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie/niet over basale werknemersvaardigheden beschikt/niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur/niet ten minste vier uur per dag belastbaar is
.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden van appellant uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen zoals weergegeven in 2.1 tot en met 2.8 worden onderschreven. De informatie van GGZ van 21 februari 2023 leidt niet tot een andersluidend oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte al over deze medische informatie op grond waarvan bevestigd kon worden dat appellante sterk beperkt was op haar achttiende verjaardag.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op [geboortedatum] 1993 en in de vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.

(getekend) E.W. Akkerman

(getekend) M. Sheerzad

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.