ECLI:NL:CRVB:2024:95

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
23/2041 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor passende functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 6 oktober 2022 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die voorheen als bedrijfsleider werkte, had zich ziekgemeld vanwege zwangerschapsgerelateerde klachten. Het Uwv concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar laatstverdiende loon te verdienen, en beëindigde haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna stelde appellante hoger beroep in bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad beoordeelde of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering van appellante kon beëindigen. De Raad volgde de argumenten van appellante niet en oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor zijn besluit. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische oordelen en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat appellante geen recht had op een vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht niet terugkreeg. De uitspraak werd gedaan op 17 januari 2024.

Uitspraak

23/2041 ZW
Datum uitspraak: 17 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 juni 2023, 22/6326 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 5 september 2022 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 6 oktober 2022 beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 8 december 2022 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 december 2023. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 6 oktober 2022 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te vervullen zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als bedrijfsleider voor 39,77 uur per week. Vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet ontving, heeft appellante zich op 25 maart 2021 ziekgemeld met klachten ten gevolge van zwangerschap. Appellante heeft afwisselend uitkeringen ontvangen op grond van de ZW in verband met zwangerschap of bevalling, de Wet arbeid en zorg en de ZW.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 mei 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 5 september 2022 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 6 oktober 2022 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellante met enkele wijzigingen neergelegd in een FML van 25 oktober 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie laten vervallen. De mate van arbeidsongeschiktheid is niet gewijzigd. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding in de medische rapporten inzichtelijk en op overtuigende wijze is gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met de peesplaatontsteking een beperking aangenomen ten aanzien van langdurig staan en lopen waardoor geborgd wordt dat langdurige belasting van de voeten niet plaatsvindt. Adequaat schoeisel en een goede inlegzool zullen eventuele pijnklachten bij traplopen verminderen. Omdat de norm bij traplopen slechts vier maal per uur is, is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen grond hierop een beperking te stellen. Ten aanzien van de rugklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat niet is gebleken van een hernia. Bij het onderzoek in primo en in bezwaar waren er geen aanwijzingen voor een hernia of andere ernstige pathologie van de rug. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanwijzingen gezien voor een neurologische of psychiatrische stoornis die cognitieve afwijkingen kunnen veroorzaken. Uit het gerapporteerde dagelijks functioneren blijkt ook niet van cognitieve problemen. In verband met de door appellante ervaren en vastgestelde klachten als gevolg van spanning, surmenage en burn-out zijn beperkingen vastgelegd ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij appellante zijn vastgesteld, heeft de rechtbank in wat appellante heeft aangevoerd geen reden gezien om de geschiktheid van de geselecteerde functies in twijfel te trekken.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante zijn er onvoldoende beperkingen aangenomen in de FML en zijn de geselecteerde functies niet geschikt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie ingediend van de huisarts van 14 juli 2023, een emailwisseling met een fysiotherapeut van juli 2023, gespreksverslagen van drie bezoeken aan de POH-GGZ in september, oktober en december 2022 en een eindrapportage re-integratie van 10 juli 2023.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatstverdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het medisch onderzoek terecht zorgvuldig geacht en verder overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellante. De overwegingen waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
In de FML zijn beperkingen opgenomen die betrekking hebben op de klachten die appellante naar voren heeft gebracht. Wat appellante heeft aangevoerd leidt niet tot de conclusie dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Uit de door appellante in hoger beroep overgelegde medische stukken blijkt ook niet dat haar belastbaarheid is overschat. In het rapport van 4 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat uit deze stukken geen ernstige psychopathologie blijkt en dat daarin naast de reeds bekende hielspoor geen lichamelijke pathologie wordt omschreven. Uit de gespreksverslagen van de, laagfrequente, bezoeken aan de POH-GGZ blijkt niet dat er sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Verwijzing naar een psycholoog heeft niet plaatsgevonden. Daarnaast blijkt zij niet langdurig onder behandeling geweest te zijn bij een fysiotherapeut. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.N. de Groot
.
Bijlage
Artikel 19aa van de Ziektewet
1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
(…)
(…)
(…)
5. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 19ab van de Ziektewet
1. Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.
(…)
3. Onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.