ECLI:NL:CRVB:2024:949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
22/3815 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich ziekmeldde op 20 augustus 2017, had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was door het Uwv afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het Uwv in stand heeft gelaten. De Raad concludeert dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de appellant niet meer arbeidsongeschikt is dan vastgesteld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een urenbeperking of voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt afgewezen. De appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3815 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 oktober 2022, 21/2965 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 mei 2024
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is voor het laatst werkzaam geweest als kok voor gemiddeld 38 uur per week. Op 20 augustus 2017 heeft appellant zich ziekgemeld wegens gezondheidsklachten. Appellant heeft op 20 mei 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 5 november 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag om de arbeidsongeschiktheidsuitkering afgewezen. Aan dit besluit heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts van 15 oktober 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 4 november 2020 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 oktober 2020.
1.3.
Bij besluit van 21 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 april 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 19 april 2021 ten grondslag gelegd. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML gewijzigd, een aantal aanvullende beperkingen toegevoegd en een nieuwe FML van 15 april 2021 opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee van de geselecteerde functies laten vervallen en aanvullend één nieuwe functie geselecteerd. Vervolgens is het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant opnieuw berekend. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijft appellant per 16 augustus 2020 ongewijzigd minder dan 35% arbeidsongeschikt.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling en heeft het onderzoek zorgvuldig plaatsgevonden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant in beroep heeft gewijzigd en een nieuwe FML van 8 september 2022 heeft opgesteld. De rechtbank is verder van oordeel dat het Uwv, gelet op de inzichtelijke arbeidskundige onderbouwing bij de selectie van de functies aan de hand van alle beschikbare medische informatie, voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat het bestreden besluit eerst in beroep is voorzien van een toereikende onderbouwing, maar heeft aanleiding gezien dit gebrek onder toepassing van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht te passeren.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat alle medische gegevens niet op een deugdelijke en kenbare manier zijn betrokken bij de medische beoordeling. Volgens appellant is hij meer beperkt dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen en zijn er wel degelijk aanknopingspunten voor een urenbeperking (ook bij passend werk). Appellant is op grond van de hevige pijnen, de psychische problemen en de slaapproblematiek energetisch zeer beperkt. Hieruit volgt volgens appellant dat sprake is van gerede twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook is volgens appellant geen sprake van equality of arms. Met betrekking tot de geselecteerde functies vindt appellant dat sprake is van een overschrijding van zijn belastbaarheid. De functies zijn volgens appellant niet te duiden als rug- en kniesparend werk, waarbij zitten, staan en lopen afwisselend dient plaats te vinden en waarbij langdurig gedwongen houdingen of standen worden vermeden. Tot slot heeft appellant verzocht om schadevergoeding in de vorm van de wettelijke rente.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Dat doet hij aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over het verrichte onderzoek is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. De overwegingen en het oordeel van de rechtbank worden geheel onderschreven. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Daarbij is het volgende van belang.
4.4.
Het standpunt dat geen sprake is van equality of arms waarbij volgens appellant van belang is dat, gelet op de opmerkingen en bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, sprake is van evidente vooringenomenheid en onjuiste aannames, slaagt niet.
4.5.
De Raad ziet geen aanwijzingen voor het standpunt van appellant dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn onderzoek vooringenomen is geweest of dat het onderzoek ontoereikend was. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 14 april 2021 de bevindingen van het verrichte onderzoek uitgebreid heeft weergegeven en in wat in appellant heeft aangevoerd aanleiding heeft gezien af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts en in de FML van 15 april 2021 aanvullende beperkingen op te nemen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in bijvoorbeeld de brief van de neuroloog van 26 april 2022 aanleiding gezien tot het opnemen van extra beperkingen in de FML van 8 september 2022. Uit de rapporten van 14 april 2021, 17 januari 2022, 25 februari 2022 en uiteindelijk het rapport van 8 september 2022 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle voorhanden zijnde informatie kenbaar bij zijn beoordeling heeft betrokken. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig, inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen dan opgenomen in de FML van 8 september 2022. Dat het beginsel van equality of arms is geschonden omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vooringenomen zou zijn geweest of uit is gegaan van onjuiste aannames, wordt dan ook niet gevolgd.
4.6.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat, gelet op zijn pijnklachten, sprake is van een energetische beperking op grond waarvan (medisch objectief) een urenbeperking is geïndiceerd. Ook is volgens appellant een beperking op zitten van maximaal een half uur achtereen c.q. maximaal vier uur per dag geïndiceerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 september 2022 voldoende gemotiveerd toegelicht dat bij appellant geen sprake is van een aandoening die met belangrijke stoornissen in de energiehuishouding gepaard gaat. Met de fysieke klachten van appellant wordt rekening gehouden door beperkingen aan te nemen ten aanzien van zitten en staan. Zo is appellant onder meer beperkt tot een uur achtereen zitten in een niet gedwongen zithouding en 15 minuten achtereen staan en is hij niet in staat tot het uitoefenen van functies in een gedwongen zithouding. Dit sluit aan bij de informatie uit de brief van de neuroloog van 14 september 2023, waaruit naar voren komt dat bij appellant sprake is van pijnklachten van rug en benen bij een lumbale wervelkanaalstenose zonder wortelcompressie. Volgens de neuroloog is lang lopen bij een kanaalstenose niet goed mogelijk en is lang zitten beter, al geeft langdurig zitten in dezelfde houding ook een toename van pijn. Er is volgens de verzekeringsarts geen sprake van een aandoening waarbij op voorhand moet worden gesteld dat appellant minder uren inzetbaar zou zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat geen twijfel bestaat aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarom wordt geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 8 september 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (in de rapporten van 19 april 2022 en 8 september 2022) inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Bij deze uitkomst is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
5.2.
Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Evenmin krijgt hij het griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) E.W Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.