ECLI:NL:CRVB:2024:947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
22/2158 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 73,72%. Appellant, die zich op 25 juni 2018 ziekmeldde met lichamelijke en psychische klachten, betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en stelde dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De door appellant overgelegde medische informatie in hoger beroep bevatte geen nieuwe aanknopingspunten die de eerdere beoordeling konden ondermijnen.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapporten en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 januari 2021, die de beperkingen van appellant in kaart brachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren. De Raad onderschreef dit oordeel en concludeerde dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 73,72% had vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant in stand blijft.

De Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde argumenten in hoger beroep niet voldoende waren om de eerdere besluiten te weerleggen. De medische informatie die appellant in hoger beroep had ingediend, was niet nieuw en had geen invloed op de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn en dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen.

Uitspraak

22/2158 WIA
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2022, 21/1955 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 22 juni 2020 heeft vastgesteld op 73,72%. Volgens appellant heeft hij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als algemeen schoonmaker voor totaal 52,64 uur per week bij twee verschillende werkgevers. Op 25 juni 2018 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2020. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk, vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 62,14%. Het Uwv heeft bij besluit van 5 augustus 2020 aan appellant met ingang van 22 juni 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 19 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 73,72%. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de FML van 13 juli 2020 aanpassing behoeft. Om die reden is er een nieuwe FML opgesteld, gedateerd op 27 januari 2021, waarin appellant verdergaand beperkt is geacht op het aspect omgaan met conflicten en aanvullend is opgenomen dat hij is aangewezen op werk waarin doorgaans weinig of geen rechtstreeks contact met klanten dan wel met patiënten of hulpbehoevenden is vereist en dat hij maximaal zes uur per dag kan werken. Op basis van deze nieuwe FML heeft de arbeidsdeskundige voor appellant opnieuw functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 73,72%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen aanleiding is om aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De door appellant gestelde pijnklachten en andere medische klachten, waardoor hij slecht kan lopen en beperkingen heeft wat betreft zijn geheugen, zijn bij die beoordeling betrokken, evenals de door hem overgelegde medische informatie. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt of met medische informatie onderbouwd dat er aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen. Er wordt daarom uitgegaan van de juistheid van de FML van 27 januari 2021. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat de belastbaarheid van appellant in die functies niet wordt overschreden. In het in beroep overgelegde rapport van 29 oktober 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verklaard dat appellant niet beperkt is ten aanzien van zorgvuldig werken, fijne motoriek en geheugen. Appellant is wel beperkt ten aanzien van een hoog handelingstempo, maar dit is geen kenmerkende belasting in de geselecteerde functies. Met de aangenomen beperkingen ten aanzien van de handen van appellant en lopen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep rekening gehouden, daarbij opgemerkt dat uit de medische beoordeling niet blijkt dat appellant in het geheel niet kan lopen of met zijn handen kan werken en toegelicht dat er een brace beschikbaar is om de pols en handen van appellant te ontlasten. Dat appellant kan kiezen voor zo’n brace, betekent niet dat de polsen en handen in de geselecteerde functie machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) te zwaar belast worden. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 73,72%.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zijn beperkingen medisch objectiveerbaar zijn onderbouwd en daarbij gewezen op de in hoger beroep overgelegde informatie van een psychotherapeut en GZpsycholoog van 18 oktober 2023 en van een arts musculoskeletale geneeskunde van 12 september 2023
.Hij heeft enorme pijnen aan de rechterkant van zijn lichaam, van zijn schouder tot en met zijn handen. ‘s Nachts kan zijn hand helemaal verlamd raken. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen, omdat daarbij nauwkeurig en belastend werk met de handen moet worden verricht, een goed geheugen nodig is en een bepaalde handelingssnelheid is vereist.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 73,72% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 22 juni 2020, uitgegaan van de aanwezigheid van chronische pijn in de rug, het rechterbeen en de rechterschouder, hoofdpijn, een depressieve stoornis en een angststoornis. Op basis hiervan zijn in alle rubrieken van de FML van 27 januari 2021 beperkingen opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van diezelfde datum voor elk van de door appellant naar voren gebrachte klachten afzonderlijk en op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die klachten niet leiden tot meer of verdergaande beperkingen. Specifiek voor de polsen, handen en vingers heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden gezien om appellant meer beperkt te achten dan de aangenomen beperking voor het maken van schroefbewegingen met hand en arm, omdat niet uit medische informatie blijkt dat hij bekend is met een aandoening die invloed heeft op de kracht, de motoriek, het gevoel of de belastbaarheid van de polsen, handen of vingers. Het dossier bevat geen medische informatie op basis waarvan deze motivering voor onjuist moet worden gehouden.
4.4.
Het standpunt van appellant dat zijn geheugen niet goed is en dat als gevolg daarvan ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen, is niet onderbouwd met medische informatie en wordt daarom niet gevolgd.
4.5.
De medische informatie die appellant wel in hoger beroep heeft overgelegd, bevat geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De informatie van de psychotherapeut en GZ-psycholoog is door appellant al eerder met een brief van 10 maart 2020 bij de WIA-aanvraag overgelegd en is ook kenbaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de medische beoordeling betrokken. De informatie van de arts musculoskeletale geneeskunde dateert van ruim drie jaar na de datum in geding. Voor zover appellant hiermee de aanwezigheid van chronische pijnklachten wil onderbouwen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met die klachten rekening gehouden .
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Wat appellant in hoger beroep tegen de arbeidskundige beoordeling heeft aangevoerd, is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant niet geschikt zijn. De overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 73,72 % in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) E.X.R. Yi