ECLI:NL:CRVB:2024:946

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23/682 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 6 juli 2019 ziekmeldde, was werkzaam als administratief medewerker/callcentermedewerker. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij met ingang van 18 december 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een eerstejaars ZW-beoordeling, waarbij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige betrokken waren.

De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante voerde aan dat zij door haar gezondheidsklachten, waaronder een stemmingsstoornis en angststoornis, niet in staat was om te werken. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de verzekeringsarts op inzichtelijke wijze had uiteengezet dat er geen sprake was van ernstig onvermogen en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante in staat was om te werken, ondanks haar gezondheidsklachten. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier.

Uitspraak

23/682 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 januari 2023, 21/5940 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 mei 2024
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2024. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerker / callcentermedewerker. Op 6 juli 2019 heeft zij zich ziekgemeld. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 15 juli 2020 gesproken op een telefonisch spreekuur. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 oktober 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 75,52% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 17 november 2020 vastgesteld dat appellante met ingang van 18 december 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 september 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
In de beroepsfase heeft nader onderzoek plaatsgevonden door het Uwv. Appellante is fysiek onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit onderzoek heeft geleid tot het aannemen van een stemmingsstoornis en een angststoornis en heeft aanleiding gegeven voor het opnemen van meer beperkingen in de FML (van 14 november 2022). Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de gewijzigde FML geen gevolgen voor de eerder geselecteerde functies. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek, met het fysieke onderzoek van 11 november 2022, het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 november 2022 en het rapport van Psyon van 20 augustus 2021 voldoet aan het zorgvuldigheidsvereiste. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat zij vanwege haar fysieke klachten niet is staat is om te werken en dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Volgens de rechtbank is alle medische informatie van de behandelaars van appellante meegenomen in de beoordeling en is geen sprake van (nieuwe) medische informatie die de rechtbank doet twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Daarbij is volgens de rechtbank door de verzekeringsartsen gemotiveerd waarom voor het aannemen van nadere beperkingen, waaronder een urenbeperking, geen aanleiding wordt gezien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij op en na de datum in geding vanwege haar gezondheidsklachten en beperkingen niet in staat was tot het daadwerkelijk kunnen verrichten en volhouden van arbeid zodat zij ook op en na de datum in geding aanspraak kan blijven maken op een ZW-uitkering. Appellante heeft al geruime tijd last van forse psychische klachten (PTSS en depressie) en lichamelijke klachten als gevolg van haar zwangerschap en traumatische bevalling. Volgens appellante bestond aanleiding voor een urenbeperking en kon zij de geselecteerde voorbeeldfuncties niet gedurende de daaraan verbonden urenomvang verrichten en blijven volhouden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Naar het oordeel van de Raad heeft de verzekeringsarts op inzichtelijke wijze uiteengezet op basis waarvan hij uitgaat van een stemmingsstoornis en een angststoornis en dat hierin weliswaar aanleiding is gezien psychische beperkingen te veronderstellen, maar dat geen sprake is van ernstig onvermogen. Voor een andersluidend oordeel in hoger beroep bestaan geen aanknopingspunten nu appellante ook in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd waaruit zou blijken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.