ECLI:NL:CRVB:2024:941

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
22/3756 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening voor begeleiding op grond van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor begeleiding door het college van burgemeester en wethouders van Twenterand. Appellant, geboren in 1996 en met een meervoudige complexe ontwikkelingsstoornis, had eerder een persoonsgebonden budget ontvangen voor begeleiding, maar zijn aanvraag voor verlenging werd afgewezen. Het college concludeerde dat de benodigde ondersteuning door de ouders van appellant als gebruikelijke hulp kon worden geleverd, zonder dat een actueel medisch onderzoek noodzakelijk was. De Raad oordeelde dat het college voldoende relevante gegevens had om deze beslissing te onderbouwen en dat de ouders in staat waren om de benodigde begeleiding te bieden. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Appellant kreeg geen proceskostenvergoeding omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

22/3756 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 oktober 2022, 22/1071 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Twenterand (college)
Datum uitspraak: 15 mei 2024

SAMENVATTING

In deze zaak oordeelt de Raad dat het college de aanvraag van appellant voor een maatwerkvoorziening voor begeleiding terecht heeft afgewezen, omdat van de ouders van appellant mag worden verwacht dat zij de begeleiding die appellant nodig heeft bieden als gebruikelijke hulp. Het college heeft op de aanvraag van appellant mogen beslissen zonder actueel medisch onderzoek, omdat het college de beschikking had over voldoende relevante gegevens.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.C.E. Klunder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. H.C. van der Weide, advocaat, heeft zich gesteld als opvolgend gemachtigde van appellant.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 april 2024. Voor appellant is verschenen zijn vader [naam vader], bijgestaan door mr. Van der Weide. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Ruijs en G. van de Riet.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren in 1996 en woont samen met zijn ouders en zijn zus. Hij ondervindt beperkingen als gevolg van een meervoudige complexe ontwikkelingsstoornis. In verband daarmee heeft hij van het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) tot 1 augustus 2021 een maatwerkvoorziening voor begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen. Appellant gebruikte het pgb om begeleiding in te kopen bij zijn ouders.
1.2.
Op 11 juni 2021 heeft appellant zich gemeld bij het college en heeft hij het college verzocht om verlenging van de maatwerkvoorziening voor begeleiding. Het college is op huisbezoek geweest bij appellant en heeft een ondersteuningsplan opgesteld. Het college heeft in het ondersteuningsplan de conclusie getrokken dat er geen reden meer is om appellant een maatwerkvoorziening voor begeleiding te verstrekken. De hulpvragen van appellant kunnen worden opgelost via de inzet van gebruikelijke hulp vanuit het gezin en met de hulp van de gezinsmedewerker die het gezin al enige tijd bijstaat. Op 14 augustus 2021 is het ondersteuningsplan voor gezien getekend. Daarmee heeft appellant een aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening voor begeleiding.
1.3.
Met een besluit van 16 december 2021, gehandhaafd na bezwaar met een besluit van 3 mei 2022 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant voor een maatwerkvoorziening voor begeleiding afgewezen. Het bestreden besluit berust op het volgende standpunt. Tijdens het onderzoek van het college is vastgesteld dat appellant de volgende ondersteuningsbehoefte heeft:
• appellant heeft iemand nodig die opmerkt dat hij ergens mee zit of dat gedachten of emoties hem bezighouden;
• appellant heeft, met name op vrije dagen, regelmatig aansturing nodig om ’s ochtends op tijd uit bed te komen;
• appellant wil kunnen voorkomen dat hij te veel eten opschept en gaat kokhalzen tijdens het eten;
• appellant wil kunnen werken met een agenda;
• appellant heeft ondersteuning nodig bij het ondernemen van nieuwe activiteiten.
In deze ondersteuningsbehoefte wordt voorzien door zijn ouders. Deze ondersteuning mag, gelet op aard en omvang, in redelijkheid worden verwacht van zijn ouders en kan daarom als gebruikelijke hulp worden beschouwd. Zijn ouders zijn in staat om deze ondersteuning te bieden en er is geen sprake van overbelasting. Gelet hierop is een maatwerkvoorziening voor begeleiding niet aan de orde.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag van appellant voor een maatwerkvoorziening voor begeleiding terecht in stand heeft gelaten. De Raad doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting van de Raad is tussen partijen in de eerste plaats in geschil of het college heeft mogen beslissen op de aanvraag van appellant zonder te beschikken over een actueel medisch onderzoek. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.
4.1.1.
De Raad heeft eerder uiteengezet welk onderzoek het college op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning dient te verrichten. [1] Daarbij is ook geoordeeld dat, voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, een specifiek deskundig oordeel en advies niet zullen kunnen ontbreken. Het college is bekend met de medische situatie van appellant en heeft de (omvang van de) ondersteuningsbehoefte bepaald aan de hand van wat in een gesprek met appellant, zijn ouders, zijn zus en de gezinswerker van [X] naar voren is gebracht. Dat hierbij zaken zijn gemist, is niet aangevoerd. Alleen hierom al valt niet in te zien waarom het college niet heeft mogen beslissen op de aanvraag van appellant zonder actueel medisch onderzoek.
4.2.
Gezien de beroepsgronden spitst het geschil tussen partijen zich vervolgens toe op de vraag of van de ouders van appellant mag worden verwacht dat zij de voor appellant benodigde ondersteuning als gebruikelijke hulp verrichten. De Raad beantwoordt ook deze vraag bevestigend.
4.2.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het bieden van de voor appellant benodigde begeleiding in redelijkheid van de ouders van appellant mag worden verwacht. De beroepsgrond dat uit een medisch advies uit 2020 van JPH Consult volgt dat de voor appellant benodigde ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt, treft geen doel. Dit advies is opgesteld ruim voor de in deze zaak te beoordelen periode, terwijl de situatie van appellant – waaronder zijn ondersteuningsbehoefte – in de tijd tussen dit advies en de nu te beoordelen periode is gewijzigd.
4.3.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.2.1 hoeft wat appellant verder heeft aangevoerd niet meer te worden besproken.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Het college heeft de aanvraag van appellant voor een maatwerkvoorziening voor begeleiding terecht afgewezen.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. HardonkPrins als voorzitter en J.J. Janssen en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) S.S. Blok

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, onder 4.4.2.