ECLI:NL:CRVB:2024:924

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
22/1244 TOZO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)

In deze zaak gaat het om de afwijzing van twee aanvragen om bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Appellant heeft op 27 maart 2020 en op 10 juni 2020 aanvragen ingediend voor bijstand, maar het college heeft deze aanvragen afgewezen omdat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie en geen bankafschriften heeft overgelegd. De Raad voor de Rechtspraak heeft de uitspraak van de rechtbank Limburg bevestigd, die eerder het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat appellant niet de benodigde gegevens heeft ingediend. De Raad heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De uitspraak van de rechtbank is in stand gehouden, wat betekent dat de afwijzing van de aanvragen blijft bestaan. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/1244 TOZO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 maart 2022, 21/1293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak: 7 mei 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de afwijzing van twee aanvragen om bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Het college heeft deze aanvragen afgewezen omdat appellant onvoldoende inlichtingen heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie en geen bankafschriften van zijn privé-bankrekening heeft overgelegd. Als gevolg hiervan kan het college het recht op bijstand niet vaststellen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het college de aanvragen terecht op die grond heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde], financieel adviseur, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 27 maart 2020 bij het college voor de maanden maart tot en met mei 2020 een aanvraag om algemene bijstand op grond van de eerste Tozo-regeling (Tozo 1) ingediend. Op 10 juni 2020 heeft appellant bij het college voor de maanden juni tot en met september 2020 een aanvraag ingediend om algemene bijstand op grond van de tweede Tozo-regeling (Tozo 2). Appellant exploiteerde een horecaonderneming op een adres in Maastricht (adres X) en woonde ten tijde van de aanvragen op een ander adres (adres XB), een appartement boven de horecaonderneming. Op adres XB woonde ook een ander persoon (Y). Appellant heeft het college laten weten dat Y een kamer bij hem huurt en dat daarom sprake is van een commerciële relatie.
1.2.
Het college heeft appellant verzocht de huurovereenkomst tussen hem en Y toe te zenden. Appellant heeft dat niet gedaan.
1.3.
Met een besluit van 30 november 2020, voor zover hier van belang, heeft het college de aanvragen afgewezen op de grond dat het college niet genoeg informatie heeft gekregen van appellant om te beoordelen of hij recht heeft op bijstand op grond van de Tozo.
1.4.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure heeft appellant alsnog de eerder gevraagde huurovereenkomst toegezonden.
1.5.
Het college heeft tijdens de bezwaarprocedure nader onderzoek gedaan naar de woon-, en leefsituatie en de financiële situatie van appellant. In het kader hiervan heeft het college appellant verzocht nadere gegevens te verstrekken, waaronder gegevens over de huurinkomsten die hij van Y ontvangt, gegevens over zijn leefsituatie en bankafschriften over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 van alle bankrekeningen die op zijn naam staan. Appellant heeft enkele gegevens ingeleverd, maar niet de gevraagde gegevens over zijn leefsituatie en de gevraagde bankafschriften. Het college heeft ook bij één van de eigenaren van de panden op de adressen X en XB (Z) navraag gedaan over de verhuur van deze panden. Z heeft verklaard dat hij de horecagelegenheid op adres X aan appellant heeft verhuurd en het appartement op adres XB aan Y.
1.6.
Met een besluit van 8 april 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 november 2020 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt om zijn woon- en leefsituatie vast te kunnen stellen. Ook heeft appellant de door het college gevraagde bankafschriften van zijn privé-bankrekening niet ingeleverd. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant en voor verweerder het college moet worden gelezen.
“6. Verweerder heeft er op gewezen dat eisers verklaringen over zijn commerciële relatie met [Y] niet stroken met de verklaringen van de eigenaar van de winkel en het appartement, omdat deze heeft verklaard een huurovereenkomst voor de winkel te hebben met eiser waarvan het appartement expliciet is uitgesloten. Tevens heeft deze eigenaar verklaard dat hij enkel met [Y] een huurovereenkomst heeft voor het appartement, en niet met eiser. Voorts heeft eiser geen inzicht geboden in de bankafschriften van zijn privé-bankrekening gedurende de periode in geding.
7. Alleen al gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Dat het inkomen van de partner in de Tozo 1 niet relevant is voor eisers bijstandsuitkering, maakt niet dat daarmee de onduidelijkheden omtrent zijn leefvorm en financiële situatie zijn weggenomen, terwijl dat wel relevant is voor eisers bijstandsuitkering. Nu de bewijslast in deze aanvraagsituatie op eiser rust, dient dit voor zijn rekening en risico te komen.”
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvragen in stand heeft gelaten. Hij doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Appellant voert, net als in beroep, als enige beroepsgrond aan dat bij Tozo 1 nog geen sprake was van een partnertoets en dat dus alleen gekeken zal moeten worden naar de situatie van appellant.
4.3.
Wat appellant aanvoert is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellant heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd, zoals weergegeven onder 2.
4.4.
Ook in hoger beroep heeft appellant geen gegevens ingebracht die de bestaande onduidelijkheid over zijn woon- en leefsituatie ten tijde van de aanvragen wegneemt. Hij heeft ook niet de ontbrekende bankafschriften alsnog verstrekt.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzingen van de aanvragen in stand blijven.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) N. van der Horn