ECLI:NL:CRVB:2024:915
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na eerstejaars Ziektewet-beoordeling en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 10 september 2022. Appellante, die zich op 21 september 2020 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, ontving een ZW-uitkering. Na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling concludeerde het Uwv dat appellante in staat was meer dan 65% van haar laatst verdiende loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 maart 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.L. Kuit, en het Uwv werd vertegenwoordigd door J.C. Geldof. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor de beëindiging van de uitkering. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze conclusie. De Raad concludeerde dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct waren vastgesteld en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.