ECLI:NL:CRVB:2024:904
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loonheffingskorting op Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de loonheffingskorting op de Ziektewet-uitkering van appellant. Appellant ontving van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een ZW-uitkering van 1 april 2020 tot 4 januari 2021, maar er was geen loonheffingskorting toegepast. Appellant stelde dat hierdoor te veel loonheffing was ingehouden en verzocht om terugbetaling. Het Uwv verwees appellant naar de Belastingdienst voor teruggave, omdat het boekjaar 2020 was afgesloten en aanpassingen met terugwerkende kracht niet meer mogelijk waren.
De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep volgde het standpunt van het Uwv. De Raad oordeelde dat de loonheffingskorting pas per eerstvolgende betaling kan worden toegepast en dat appellant, na afsluiting van het boekjaar, zich tot de Belastingdienst moest wenden voor teruggave van de te veel ingehouden loonheffing. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand werden gelaten.
De uitspraak benadrukt dat het risico van de uitvoering van het recht op een ZW-uitkering bij appellant ligt en dat een verzoek om teruggave bij de Belastingdienst moet worden ingediend. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.