ECLI:NL:CRVB:2024:899

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
22/3983 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar WGA-vervolguitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 mei 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft de vraag of het Uwv de WGA-vervolguitkering van appellante per 8 september 2021 terecht heeft vastgesteld op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Appellante betwist de aangenomen belastbaarheid en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 maart 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B. van Dijk, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D. de Jong. De Raad oordeelt dat het Uwv de WGA-vervolguitkering juist heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.022,- bedragen, en moet het Uwv het griffierecht van € 185,- vergoeden.

Uitspraak

22/3983 WIA, 23/2933 WIA
Datum uitspraak: 1 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
18 november 2022, 21/3333 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WGA-vervolguitkering van appellante met ingang van 8 september 2021 heeft gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Volgens appellante heeft zij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan zij daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WGA-vervolguitkering per 8 september 2021 juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 6 juli 2023 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Appellante heeft haar hoger beroep gehandhaafd.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 maart 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden
van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als helpende in de zorg voor 35,17 uur per week.
In 2014 heef zij zich ziekgemeld met buik- en rugklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 12 januari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 12 oktober 2017 een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2.
In september 2020 heeft appellante een melding toegenomen medische klachten gedaan.
Het Uwv heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. De arts van het Uwv heeft vastgesteld dat appellante kampt met chronische aspecifieke buik- en rugklachten, dat zij bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 januari 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 46,46%. Bij besluit van 21 januari 2021 heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering van appellante met ingang van 1 april 2021 gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
1.3.
Bij besluit van 14 september 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de WGA-vervolguitkering van appellante per 1 april 2021 gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Aan bestreden besluit 1 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellante neergelegd in een FML van 26 augustus 2021, waarin zwaardere beperkingen zijn aangenomen dan in de FML van 12 januari 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies voor appellante geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 62,58%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft in de medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist zijn verwoord in de FML. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van de behandelend sector in de beoordeling heeft betrokken, dat de vastgestelde beperkingen overeenkomen met de door appellante genoemde klachten en dat appellante geen medische informatie heeft ingebracht waaruit blijkt dat zij meer beperkt is. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. De geselecteerde functies zijn qua belasting in overeenstemming met de FML.
Hoger beroep
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante betwist de aangenomen belastbaarheid en heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep, onder intrekking van bestreden besluit 1, een gewijzigde beslissing op bezwaar van 6 juli 2023 (bestreden besluit 2) genomen, waarbij het Uwv de WGA-vervolguitkering, vanwege een uitlooptermijn van twee maanden na aanzegging van de geselecteerde functies, met ingang van een latere datum, te weten 8 september 2021, heeft gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Het Uwv heeft de Raad verzocht bestreden besluit 2 te betrekken in het hoger beroep van appellante en het beroep tegen dit besluit ongegrond te verklaren.
3.3.
Appellante kan zich niet vinden in bestreden besluit 2 en heeft haar gronden gehandhaafd. Appellante heeft een verklaring van een manueel therapeut W. Ypma ingediend. Volgens appellante heeft de therapeut haar medische problemen hierin goed beschreven en gemotiveerd dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Appellante meent dat met deze verklaring voldoende twijfel is gezaaid aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.4.
Het Uwv heeft een rapport van 15 november 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank een oordeel heeft gegeven over bestreden besluit 1, niet in stand kan blijven. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en het Uwv veroordelen in de proceskosten van appellante. Omdat het Uwv met bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, wordt dit besluit met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, in de procedure betrokken.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv de WGA-vervolguitkering van appellante met ingang van 8 september 2021 terecht heeft gebaseerd op 55-65% arbeidsongeschiktheid.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.4.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het medisch standpunt van het Uwv en dat de geselecteerde functies hiermee voor haar geschikt zijn. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.5.
Hieraan wordt nog toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 november 2023 voldoende deugdelijk en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de informatie van de manueel therapeut geen aanleiding geeft voor wijziging van het medisch standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat de manueel therapeut geen medische feiten heeft benoemd waarmee zijn stelling kan worden onderbouwd, dat een manueel therapeut niet beschikt over de deskundigheid om een FML in te vullen, of deze op waarde te beoordelen en dat de manueel therapeut uitgaat van de actuele klachten van appellante. De Raad kan deze motivering volgen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in alle rubrieken van de FML beperkingen zijn aangenomen, waaronder veel fysieke beperkingen in verband maar haar klachten. Redenen om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken zijn niet aanwezig. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd, het beroep tegen bestreden besluit 1 wordt
niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 wordt ongegrond verklaard. Dat betekent dat de WGA-vervolguitkering van appellante met ingang van
8 september 2021 gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%,
6. Het Uwv wordt veroordeeld in de door appellante gemaakte proceskosten in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-) en € 2.187,50 in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie op bestreden besluit 2). Ook de kosten die appellante heeft moeten maken voor de verklaring van de manueel therapeut van € 84,50 komen voor vergoeding in aanmerking. De totale kostenveroordeling bedraagt daarmee € 4.022,-.
7. Ook dient het Uwv het door appelante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 14 september 2021 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 juli 2023 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.022,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) A.M. Korver