ECLI:NL:CRVB:2024:879

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
23/2111 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2023. De Raad verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat een aanvraag om uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) had afgewezen. De Svb had eerder op 8 oktober 2020 meegedeeld dat het besluit van 14 augustus 2014 niet werd herzien, en dit werd in een beslissing op bezwaar op 18 februari 2021 bevestigd. De rechtbank had het beroep van appellante op 21 januari 2022 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. Appellante had verzet aangetekend, maar dit werd op 22 juni 2022 ongegrond verklaard. De Raad overweegt dat het herzieningsverzoek waarop de rechtbank heeft beslist, betrekking heeft op een uitspraak waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen hoger beroep kan worden ingesteld. Daarom verklaart de Raad zich onbevoegd.

Uitspraak

23/2111 AOW
Datum uitspraak: 26 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2023, 22/4473 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De Raad is onbevoegd om kennis te nemen van het door appellante ingestelde hoger beroep.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2024. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij besluit van 8 oktober 2020 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat het besluit van 14 augustus 2014, waarbij een aanvraag om uitkering op grond van de ANW [1] is afgewezen, niet wordt herzien. Bij beslissing op bezwaar van 18 februari 2021 heeft de Svb het bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard. Het besluit van 14 augustus 2014 is niet onmiskenbaar onjuist omdat de partner van appellante op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was voor de Anw, aldus de Svb in de beslissing op bezwaar van 18 februari 2021.
1.2.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 februari 2021. Bij uitspraak van 21 januari 2022 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Awb [2] dat beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht.
1.3.
Appellante heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van 21 januari 2022. Bij uitspraak van 22 juni 2022 heeft de rechtbank dat verzet onder toepassing van artikel 8:55, zevende lid, van de Awb ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het griffierecht te laat is betaald en dat het verzoek om vrijstelling voor het betalen van griffierecht niet tijdig is gedaan.
De aangevallen uitspraak
2. Appellante heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 22 juni 2022. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de door appellante gegeven reden voor herziening niet past in het wettelijk gestelde kader van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Hetgeen appellante heeft aangevoerd kan derhalve niet leiden tot herziening van de uitspraak van 22 juni 2022.
Het standpunt van appellant
3. Appellante heeft de Raad verzocht de uitspraak van de rechtbank ongedaan te maken. Zij is weduwe en heeft kinderen te verzorgen. Zij vraagt om financiële hulp omdat haar overleden echtgenoot recht had op AOW-pensioen. [3]
Het oordeel van de Raad
4.1.
Vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en rechtseenheid acht de Raad zich bevoegd kennis te nemen van een tegen een uitspraak van de rechtbank op een herzieningsverzoek ingesteld hoger beroep, ongeacht of de rechtbank inwilligend dan wel afwijzend op het desbetreffende herzieningsverzoek heeft beslist. Dit is anders als het herzieningsverzoek waarop de rechtbank heeft beslist betrekking heeft op een uitspraak als bedoeld in artikel 8:104, tweede en vierde lid, van de Awb. Daartegen kan geen hoger beroep worden ingesteld omdat aldus immers de door de wetgever bepaalde beperking van de hoger beroepsmogelijkheden zou worden doorbroken. [4]
4.2.
Het herzieningsverzoek waarop de rechtbank heeft beslist heeft betrekking op een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Daartegen kan op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb geen hoger beroep worden ingesteld. Tegen de aangevallen uitspraak kan daarom geen hoger beroep worden ingesteld.
4.3.
Nu hoger beroep niet mogelijk is, zal de Raad zich onbevoegd verklaren.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) S.S. Blok

Dictum in het Frans

III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale);
statue:
Se déclare incompétente.
Par conséquent, décidée par E.E.V. Lenos comme membre, en présence de S.S. Blok en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 26 avril 2024.

Voetnoten

1.Algemene nabestaandenwet
2.Algemene wet bestuursrecht
3.Ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet
4.Zie CRvB 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:469