In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Staatssecretaris van Defensie. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Borst, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2022. Tijdens de zitting op 15 juni 2023 is het onderzoek geschorst, waarna de appellant op 5 september 2023 het hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van de staatssecretaris.
De Raad heeft vastgesteld dat de staatssecretaris volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellant. Dit houdt in dat het bezwaar van de appellant gegrond is verklaard en het primaire besluit is herroepen. De staatssecretaris is veroordeeld in de proceskosten die de appellant heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.750,- voor zowel het beroep als het hoger beroep, met bijkomende reiskosten.
De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht, die bepalen dat bij intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De staatssecretaris moet ook het door de appellant betaalde griffierecht vergoeden, zowel in beroep als in hoger beroep. De totale kostenveroordeling bedraagt € 3.665,82, inclusief de griffierechten.