ECLI:NL:CRVB:2024:848
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na bedrijfsongeval
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. De weigering was gebaseerd op de conclusie dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante, die voor het laatst als vuilnissorteerder werkte, had zich ziekgemeld na een bedrijfsongeval en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 14 maart 2024, waarbij partijen niet verschenen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat de rechtbank de eerdere beslissing om het bezwaar ongegrond te verklaren terecht had gehandhaafd. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de medische rapporten, en concludeerde dat er geen nieuwe medische gronden waren die de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid zouden veranderen. De Raad oordeelde dat de schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet tot benadeling van appellante had geleid, en dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 2.625,-, en het Uwv werd ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 186,-.