In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv per 1 december 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft onderbouwd dat appellant medisch in staat is de functies te vervullen. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op een overtuigende wijze heeft gemotiveerd en dat er geen reden is om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep begrijpelijk heeft toegelicht dat appellant voldoet aan het voor de functies benodigde opleidingsniveau. De beroepsgrond van appellant dat de functies niet passen binnen de vastgestelde beperking op beoordelingspunt 3.3 van de FML is door de Raad verworpen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de beslissing van de rechtbank.