In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat door verzoekster is ingetrokken. Dit gebeurde nadat verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen een schikking hadden bereikt, inclusief een vergoeding voor de proceskosten. Het geschil betreft nu enkel het verzoek om immateriële schadevergoeding en de door de Staat der Nederlanden verschuldigde proceskosten in verband met dit verzoek. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), is overschreden. De overschrijding bedraagt zeven maanden, waarvan twee maanden in de bestuurlijke fase en vijf maanden in de rechterlijke fase. Verzoekster heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000,-, waarvan € 285,71 door het college en € 714,29 door de Staat moet worden betaald. Daarnaast zijn de proceskosten van verzoekster vastgesteld op € 437,50, waarbij de Staat € 218,75 aan verzoekster moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.