ECLI:NL:CRVB:2024:832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
23/1665 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering AOW-pensioen en recht op partnertoeslag

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) van appellante, die ten onrechte een partnertoeslag heeft ontvangen. De Svb heeft vastgesteld dat appellante vanaf februari 2014 geen recht had op deze toeslag, omdat het inkomen van haar partner boven de inkomensgrens lag. Hierdoor heeft appellante in totaal € 31.022,99 teveel aan toeslag ontvangen. De Svb heeft de toeslag met terugwerkende kracht ingetrokken, wat appellante betwistte. Ze stelde dat de Raad in een eerdere uitspraak had bepaald dat ze met terugwerkende kracht voldeed aan de voorwaarden voor de toeslag, maar de Raad oordeelde dat appellante deze uitspraak onjuist interpreteerde. De rechtbank Overijssel had eerder het intrekkingsbesluit van de Svb in stand gelaten, en ook in hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze beslissing. De Raad oordeelde dat appellante de rechtmatigheid van het intrekkingsbesluit niet opnieuw ter discussie kon stellen, aangezien dit in een eerdere uitspraak al was vastgesteld. De Raad bevestigde dat de Svb de toeslag terecht had ingetrokken en dat appellante de terugvordering moest accepteren. De uitspraak werd gedaan op 10 april 2024.

Uitspraak

23/1665 AOW
Datum uitspraak: 10 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 mei 2023, 23/495 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de invordering van de door appellante teveel ontvangen toeslag op haar AOW-pensioen. Appellante stelt dat de Svb niet mocht overgaan tot invordering omdat de Raad in een eerdere zaak heeft bepaald dat zij met terugwerkende kracht voldoet aan de voorwaarden voor een recht op toeslag. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat appellante de uitspraak onjuist interpreteert: de Raad heeft toen geoordeeld dat de Svb de toeslag van appellant terecht heeft ingetrokken. Raad oordeelt ook dat appellante in deze procedure de rechtmatigheid van het intrekkingsbesluit niet weer ter discussie kan stellen.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 februari 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot A.A.W. Strik. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg en R.W. Nicolaas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellante is met ingang van 28 februari 2014 een AOW-pensioen [1] met een toeslag toegekend. Op basis van informatie van de Belastingdienst heeft de Svb op 2 oktober 2020 vastgesteld dat appellante voor 2014 geen recht heeft op een toeslag omdat het inkomen van haar partner over 2014 hoger was dan de inkomensgrens. Op grond artikel 8 van de AOW betekende dit dat appellant ook voor de jaren erna geen recht meer had op een partnertoeslag. Appellante heeft hierdoor € 31.022,99 teveel aan toeslag ontvangen.
1.2.
In bezwaar en beroep is het intrekkingsbesluit van de Svb in stand gebleven. In hoger beroep heeft de Raad met een uitspraak van 1 december 2022 de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [2] De Raad heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
‘‘4.3. Uit artikel 17a, aanhef en onder b, van de AOW volgt dat de Svb gehouden is een uitkering die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, te herzien of in te trekken. De Svb heeft beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht.
Zoals de rechtbank juist heeft uiteengezet, voldoet appellante niet aan de voorwaarden om niet met terugwerkende kracht haar recht op toeslag te herzien(cursivering Raad). Eveneens heeft de rechtbank juist en terecht geoordeeld dat er geen grond was voor de Svb om, op grond van artikel 17a, tweede lid, van de AOW, wegens dringende redenen geheel of gedeeltelijk van de herziening of intrekking af te zien.’’
1.3.
Met een besluit van 29 juli 2021 heeft de Svb de betalingsregeling schriftelijk vastgelegd. Het teveel ontvangen bedrag wordt in maandelijkse termijnen van € 184,50 ingehouden op het AOW-pensioen van appellante. Daarnaast moet appellante uit haar vermogen een bedrag van € 10.000,- ineens betalen. Het hiertegen gemaakt bezwaar is bij besluit van 10 december 2021 ongegrond verklaard. Het beroep tegen dit besluit is ingetrokken.
1.4.
In juli 2022 heeft de Svb opnieuw onderzoek gedaan naar de financiële situatie van appellante. In vervolg hierop heeft de Svb met een besluit van 15 september 2022 de maandelijkse inhouding op het AOW-pensioen gehandhaafd op € 184,50. Het bedrag dat appellante ineens moet betalen is vastgesteld op € 15.000,-. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De Svb heeft met een besluit van 20 januari 2023 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Het betoog van appellante dat uit de uitspraak van de Raad van 1 december 2022 zou blijken dat de teveel ontvangen toeslag niet met terugwerkende kracht van haar kan worden teruggevorderd, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak van de Raad duidelijk en blijkt daaruit dat de Svb met terugwerkende kracht de toeslag kan intrekken. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante niets heeft aangevoerd waaruit zou blijken dat de wijze van invordering onjuist of onredelijk is.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hieronder besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de dubbele ontkenning in de uitspraak van de Raad, zoals weergegeven onder 1.2, betekent dat de Raad heeft bepaald dat zij met terugwerkende kracht voldoet aan de voorwaarden voor een recht op toeslag. De Svb had daarom niet tot invordering mogen overgaan.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad volgt appellante niet in haar interpretatie van de uitspraak van 1 december 2022. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat uit de tekst en strekking van de uitspraak blijkt dat de Svb de toeslag over de periode februari 2014 tot en met november 2017 terecht met terugwerkende kracht heeft ingetrokken.
4.3.
Appellante heeft daarnaast aangevoerd dat de Svb het inkomen van haar partner over het jaar 2014 onjuist heeft vastgesteld. Zo is de zelfstandigenaftrek bij het inkomen opgeteld en had de Svb het inkomen over een aantal jaren moeten middelen. Ter zitting heeft de echtgenoot van appellante bovendien gewezen op persoonlijke omstandigheden die in 2014 speelden. Als gevolg daarvan heeft hij in 2014 niet de juiste aftrekposten opgevoerd, waardoor het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen geen juiste voorstelling van zaken geeft.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad overweegt daartoe als volgt. Centraal in deze zaak staat het besluit waarmee de Svb bepaalt hoe de openstaande schuld van appellante wordt ingevorderd (een invorderingsbesluit). De schuld die appellante moet voldoen is ontstaan als gevolg van het besluit tot intrekking van de toeslag op het AOW-pensioen van appellante en het besluit tot terugvordering van het veel betaalde. De Raad stelt vast dat de aangevoerde beroepsgrond geen betrekking heeft op de wijze van invordering zoals vastgelegd in het hier voorliggende invorderingsbesluit, maar ziet op (de rechtmatigheid van) het door de Svb genomen intrekkingsbesluit. Het intrekkingsbesluit staat echter met de uitspraak van 1 december 2022 in rechte vast en kan in deze procedure niet opnieuw ter discussie worden gesteld. [3]

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van de Svb van 20 januari 2023, waarbij is bepaald dat maandelijks een bedrag van € 184,50 wordt ingehouden op het AOW-pensioen van appellante inhoudt en dat appellante € 15.000,- aan de Svb moet overmaken, in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024.
(getekend) A. Hoogenboom
(getekend) R.R. Olde Engberink

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 13 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1095, r.o. 4.1.