ECLI:NL:CRVB:2024:830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
23/1828 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante heeft zich op 17 december 2018 ziekgemeld en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in eerste instantie geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Na bezwaar en een uitspraak van de rechtbank, waarbij het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 43% bedraagt. Appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 18 maart 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.B.A. Willering, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P. Nicolai. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellante.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 43%, in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/1828 WIA
Datum uitspraak: 29 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
14 juni 2023, 23/374 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht een WIA-uitkering aan appellante heeft toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 43%.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 maart 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als planner/administratief medewerkster. Op
17 december 2018 heeft zij zich ziekgemeld. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Bij een besluit van 10 november 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante een WIAuitkering toe te kennen omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Bij een beslissing op bezwaar van 27 mei 2021 is het Uwv bij het besluit van 10 november 2020 gebleven. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 mei 2021. De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 augustus 2022 (21/2636) het beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 mei 2021 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat –
overwogen dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de psychogene niet-epileptische aanvallen (PNEA) van appellante onnavolgbaar is. Partijen hebben in de uitspraak van de rechtbank berust. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nadere informatie ingewonnen bij de behandelaar van appellante en heeft op 2 december 2022 een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 43%. Het Uwv heeft vervolgens aan appellante met ingang van 14 december 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Dit is vastgelegd in de nieuwe beslissing op bezwaar van 15 december 2022 (bestreden besluit). Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat er met de urenbeperking van 24 uur per week voldoende rekening is gehouden met de PNEA en het herstel daarvan. Ook is er terecht een beperking aangenomen voor lawaai. De rechtbank twijfelt niet aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen medisch objectiveerbare redenen zijn om appellante verdergaand beperkt of volledig arbeidsongeschikt te achten. Er is geen indicatie voor een beperking ten aanzien van vasthouden van de aandacht. Er waren tijdens de hoorzitting geen aanwijzingen voor aandachts- of concentratiestoornissen gedurende een half uur en dit blijkt ook niet uit de medische stukken. De gegevens in de brief van de reumatoloog van 24 november 2022 hebben geen betrekking op de datum in geding. De rug- en knieklachten van appellante zijn in de vorige rechtbankprocedure aan de orde geweest en hebben niet geleid tot de gegrondverklaring. De functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn geselecteerd, zijn in medisch opzicht passend voor appellante.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft hiertegen aangevoerd dat haar medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Zij is van mening dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Appellante heeft ook aangevoerd dat de urenbeperking van
24 uur per week niet voldoende is. Als zij een PNEA heeft gehad, is zij die dag niet meer in staat arbeid te verrichten. Daarbij kan zij niet voorspellen wanneer zij een aanval krijgt. De geduide functies zijn functies met een zware belasting en dat kan weer een aanval uitlokken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 43% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 december 2022 overtuigend heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid bij appellante. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport naar behoren gemotiveerd, mede rekening houdend met de informatie van SEIN, waarom er een urenbeperking van 24 uur is opgenomen. Er zijn geen objectieve medische stukken waaruit naar voren komt dat appellante meer beperkt is of dat er een grotere urenbeperking aangenomen had moeten worden.
4.2.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft ingebracht, zijn grotendeels dezelfde als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Ook heeft appellante in hoger beroep geen nieuwe medische stukken ingebracht. Appellante heeft gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat de aanvallen ook in de ochtend kunnen plaatsvinden en zij na een PNEA de hele dag niet meer in staat is te werken. De grond dat appellante na een PNEA niet meer tot werken in staat is, heeft appellante echter niet onderbouwd.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Dat de functies bij appellante een aanval kunnen uitlokken, is niet door appellante onderbouwd. De belasting van de functies valt daarnaast binnen de voor appellante vastgestelde FML.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 43% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) L.B. Vrugt