ECLI:NL:CRVB:2024:825

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
23/3061 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na herbeoordeling door het Uwv

In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant centraal, die per 9 augustus 2022 is stopgezet omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 13 maart 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. I.A.C. Cools, en het Uwv werd vertegenwoordigd door M.H.J. Maas.

De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de vastgestelde beperkingen van appellant passend zijn bij zijn aandoening. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv, die zorgvuldig en volledig is uitgevoerd. Appellant heeft zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft niet met voldoende medische stukken onderbouwd.

De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft en dat appellant geen vergoeding voor proceskosten ontvangt.

Uitspraak

23/3061 WIA
Datum uitspraak: 24 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 september 2023, 22/5966 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant per
9 augustus 2022 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cools. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H.J. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor 39,62 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 10 juli 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In verband met een verzoek om een herbeoordeling door de ex-werkgever van appellant heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 maart 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant op basis daarvan functies geselecteerd en aan de hand daarvan geconcludeerd dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft overeenkomstig die conclusie bij besluit van 8 juni 2022 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 9 augustus 2022 beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 11 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel aanleiding gezien om op
10 november 2022 een nieuwe FML op te stellen waarin de beperkingen zijn aangescherpt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de functies opnieuw bekeken en vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, nog geschikt zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat er op basis van de onderzoeken en de aanwezige medische gegevens geen reden is om meer beperkingen op te nemen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML toegevoegd dat appellant niet in staat is om meer dan 8 uur per dag en veertig uur per week arbeid te verrichten en kan hij niet werken in de late avond. Omdat appellant zijn standpunt niet met medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van appellant zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep die heeft vastgesteld. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen ziet de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zijn medische beperkingen onvoldoende tot uitdrukking zijn gekomen in de FML van 10 november 2022. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom er niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Appellant blijft bij zijn eerder ingenomen standpunt dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Dit standpunt vloeit grotendeels voort uit de omstandigheid dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Appellant beschikt niet over de financiële middelen om een deskundige in te schakelen en verzoekt daarom de Raad een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Evenals de rechtbank heeft de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de beperkingen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid van appellant passend zijn bij de aandoening van appellant. De medische beoordeling door het Uwv is zorgvuldig en volledig. Uit de objectieve medische stukken komt geen reden naar voren om meer of andere beperkingen op te nemen. Hierbij is van belang dat er ook beperkingen zijn opgenomen voor de psychische belastbaarheid. Zo is appellant beperkt geacht voor werk op hoogte en werk met gevaarlijke machines. Ook zijn er beperkingen voor de verminderde mentale flexibiliteit waardoor appellant beperkt is ten aanzien van zich flexibel aanpassen aan sterk wisselende mogelijkheden en omstandigheden en kan appellant geen leidinggeven of werken met hulpbehoevende en/of frequente intensieve klantencontacten. In de FML is terecht geen verdergaande urenbeperking opgenomen dan acht uur per dag en 40 uur per week en niet in de late avond. Appellant heeft zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft niet met nadere medische stukken onderbouwd. Omdat de twijfel aan de medische beoordeling door het Uwv ontbreekt, is er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundig zoals door appellant is verzocht. Daarbij wordt erop gewezen dat appellant uitgebreide medische informatie, afkomstig van zijn behandelaars, heeft ingebracht en dat deze informatie kenbaar in de beoordeling door het Uwv is betrokken.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 10 november 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van diezelfde datum inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M. Korver