ECLI:NL:CRVB:2024:822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
22/3895 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid na ziekte van Hodgkin

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant per 15 maart 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam zou zijn. Appellant, die lijdt aan de ziekte van Hodgkin, heeft zich ziekgemeld op 18 maart 2019 en is sindsdien intensief behandeld. Ondanks zijn klachten en beperkingen, waaronder duizeligheid en vermoeidheid, concludeert de Raad dat er mogelijkheden zijn voor verbetering van zijn belastbaarheid. De Raad volgt het standpunt van het Uwv dat appellant recht heeft op een WGA-uitkering in plaats van een IVA-uitkering.

De zaak is behandeld op een zitting op 14 maart 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.B. Ullah, en een tolk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede. De Raad oordeelt dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 15 maart 2021, volledig en duurzaam was. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak.

De Raad concludeert dat de verzekeringsarts overtuigend heeft gemotiveerd dat de beperkingen van appellant nog kunnen verbeteren, mits hij zich kan conformeren aan de doelen van het re-integratietraject. De in hoger beroep overgelegde medische informatie biedt geen nieuwe inzichten die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts kunnen weerleggen. Daarom blijft de toekenning van de WGA-uitkering in stand en komt appellant niet in aanmerking voor een IVA-uitkering.

Uitspraak

22/3895 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
7 november 2022, 21/6302 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 april 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellant per 15 maart 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellant zijn de beperkingen duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering, maar een WGA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.B. Ullah, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingezonden. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 maart 2024. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn partner en bijgestaan door mr. Ullah. Als tolk was aanwezig
E. Taskin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als assistent operations voor gemiddeld 39,77 uur per week. Op 18 maart 2019 heeft hij zich ziekgemeld nadat bij hem de ziekte van Hodgkin, stadium III, was vastgesteld. Appellant is hiervoor intensief behandeld met chemotherapie. Deze behandeling heeft op zichzelf goed geholpen maar appellant heeft nog veel klachten en beperkingen, waaronder forse duizeligheid, verminderde kracht in armen en benen, pijn in de gewrichten en spieren, hevige vermoeidheid en trillingen, welke volgens de oncoloog volgen uit de behandeling die appellant heeft gehad. Op 7 juni 2021 is appellant gestart met oncologische revalidatie in het Maasstad ziekenhuis te Rotterdam met de disciplines fysiotherapie, bewegingsagogie, ergotherapie, maatschappelijk werk en psychologie. Op
30 augustus 2021 is dit revalidatietraject voortijdig beëindigd. In de brief van de revalidatiearts Valk-Kleibeuker van 17 september 2021 is geconcludeerd dat de doelen van appellant niet overeenkomen met de doelen van oncologische revalidatie en dat daarom het resultaat voor appellant teleurstellend is. Appellant is uitgelegd dat zijn uitdaging is om te leren omgaan met zijn restklachten in plaats van ertegen vechten en dat coping hierbij een sleutelpositie heeft.
1.2.
Inmiddels had het Uwv bij besluit van 16 februari 2021 (besluit 1) appellant, na afloop van de voorgeschreven wachttijd, per 15 maart 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 63,57%. Bij besluit van 6 september 2021 (besluit 2) heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering per 15 november 2021 omgezet naar een WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van
55 tot 65%.
1.3.
In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 november 2021 komt naar voren dat appellant meer beperkingen heeft dan de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 19 november 2021 een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport vermeld dat de beperkingen van appellant nog aanzienlijk kunnen verbeteren indien appellant zijn beperkingen leert accepteren en zich binnen zijn beperkingen gaat richten op zijn mogelijkheden, zoals revalidatie iemand leert. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit het verslag van de revalidatiearts dat appellant nog niet zover is om hiermee aan de slag te gaan. Hij zoekt nog steeds behandeling voor zijn klachten. Zodra appellant beter in staat is om te gaan met zijn klachten zal de belastbaarheid ook aanzienlijk verbeteren, in ieder geval ten aanzien van de urenbeperking. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op basis van de nieuwe FML geconstateerd dat er geen geschikte functies voor appellant kunnen worden gevonden, zodat hij volledig arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 22 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen besluit 1 en besluit 2 gegrond verklaard, appellant met ingang van 15 maart 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%, en de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 15 november 2021 omgezet naar een
WGA-loonaanvullingsuitkering.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.
In beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij vanaf 15 maart 2021 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Naar aanleiding van dit beroepschrift heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 februari 2022 nader toegelicht dat de beperkingen van appellant nog aanzienlijk kunnen verbeteren als hij zover is dat hij zich kan conformeren aan de doelen van de revalidatie. Dat kan alleen als appellant zijn boosheid en angst meer onder controle heeft en daarin kan een psycholoog hem goed helpen. De ervaring is ook van specifieke oncologische revalidatie (Herstel en balans) dat de patiënten zeker wat betreft moeheid nog aanzienlijk kunnen verbeteren indien ze het traject met de juiste doelstelling en inzet doorlopen. Gelet hierop acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gehanteerde urenbeperking van maximaal 5 uur per dag en 22 uur per week (beoordelingspunten 6.2.3 en 6.3.3) niet duurzaam. Ook met betrekking tot de beperking ten aanzien van werk met veelvuldige deadlines of productiepieken (beoordelingspunt 1.8.4) acht de verzekeringsarts
bezwaar en beroep verbetering mogelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een FML opgesteld waarin alleen de duurzame beperkingen zijn opgenomen. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de hand van deze zogenoemde fictieve FML drie functies geselecteerd en geconcludeerd dat appellant op basis hiervan 53,23% arbeidsongeschikt is, zodat geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen gronden om aan te nemen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gezien om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant op de datum in geding, 15 maart 2021, en meer beperkingen had moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, naast wat hij in zijn rapport van 19 november 2021 heeft vermeld, in zijn aanvullend rapport van 16 februari 2022 gemotiveerd en inzichtelijk weergegeven dat appellant het revalidatietraject niet geheel heeft doorlopen en dat er op psychisch gebied nog behandeling mogelijk is. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat er onvoldoende grond is om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarom heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat er op de datum in geding, 15 maart 2021, nog reële behandelmogelijkheden bestonden en dat er bij appellant geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA.

Het standpunt van appellant

3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank onredelijk veel gewicht toekent aan het al dan niet accepteren van zijn medische toestand en hoe hij met zijn beperkingen om zou moeten gaan. Volgens appellant houden de psychische klachten verband met de fysieke klachten. Niet in geschil is dat de fysieke klachten duurzaam zijn. Daardoor zijn ook de psychische klachten duurzaam. Hij heeft zich tijdens het revalidatietraject steeds vol ingezet, zodat hij van zijn pijn af zou komen en weer een pijnloos leven kan leiden, maar sommige behandelwijzen, zoals bij de psycholoog, sloegen niet volledig aan. Volgens appellant zijn de beperkingen duurzaam van aard en zijn er geen behandelmogelijkheden voor hem. Appellant heeft ook een brief van een neuroloog uit Bulgarije van 1 augustus 2023 overgelegd.

Het standpunt van het Uwv

3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 september 2023 nader toegelicht dat hij een tijdelijke urenbeperking heeft gesteld vanwege de op dat moment bij appellant aanwezige enorme boosheid, frustratie en nog steeds aanwezige angst voor recidief. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn dit in feite zaken die geleidelijk zullen verdwijnen in de loop van de tijd. Ook de tijdelijke beperking ten aanzien van deadlines is op deze boosheid en frustratie gebaseerd. De in hoger beroep overgelegde medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om zijn standpunt te herzien.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 15 maart 2021, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA- in plaats van een WGA-uitkering.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
De Raad is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 19 november 2021, 16 februari 2022 en 8 september 2023 inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat een deel van de beperkingen van appellant, met name de urenbeperking, nog kan verbeteren als appellant in staat is zich te conformeren aan de doelen van het
re-integratietraject. Uit de gedingstukken, met name de brief van Valk-Kleibeuker van
17 september 2021, komt naar voren dat het revalidatietraject voortijdig is geëindigd door niet-medische factoren die verbetering van de belastbaarheid in de weg staan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 september 2023 geconcludeerd dat uit de informatie van de behandelaars van appellant nergens blijkt van een psychiatrische stoornis en dat ook de verzekeringsartsen bij onderzoek geen psychiatrische afwijkingen hebben kunnen vaststellen. Deze conclusie kan worden gevolgd. Aan de coping problemen van appellant ligt daarom geen psychiatrisch ziektebeeld ten grondslag. Indien appellant zijn boosheid, frustratie en angst voor recidief meer onder controle heeft, is met oncologische revalidatie een verbetering van de belastbaarheid mogelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt dan ook gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van een situatie waarin appellant als gevolg van zijn ziektebeeld geen behandeling kan volgen die zijn belastbaarheid kan verbeteren.
4.5.
De in hoger beroep overgelegde brief van een neuroloog uit Bulgarije van
1 augustus 2023 leidt niet tot een ander oordeel. Deze brief bevat geen medische informatie die niet al bekend was bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WGA-uitkering in stand blijft en dat appellant per 15 maart 2021 niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage

Artikel 4 van de Wet WIA
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan en medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA
Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.