ECLI:NL:CRVB:2024:821

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
22/1480 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens gebrek aan duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren op [geboortedatum] 1991, stelde dat zij op de dag dat zij achttien jaar werd, geen arbeidsvermogen had en daarom als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. Het Uwv had echter vastgesteld dat er onvoldoende gegevens waren om te concluderen dat appellante op 7 februari 2009 geen arbeidsvermogen had. De Raad volgde het standpunt van het Uwv en oordeelde dat appellante niet duurzaam arbeidsongeschikt was.

Het procesverloop begon met een aanvraag voor een Wajong-uitkering die appellante op 25 november 2020 indiende. Na een medisch onderzoek door het Uwv werd haar aanvraag op 30 april 2021 afgewezen. Het bezwaar dat appellante hiertegen indiende, werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 19 april 2022. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat, mr. W.H.A. Bos. De zitting vond plaats op 13 maart 2024, waarbij het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de aanvraag van appellante een laattijdige aanvraag was, wat de bewijslast bij haar legde. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat appellante op haar achttiende jaar geen arbeidsvermogen had. De argumenten van appellante werden niet overtuigend bevonden, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

22/1480 WAJONG
Datum uitspraak: 24 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
19 april 2022, 21/3072 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op
[geboortedatum] 2009 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een
Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 maart 2024. Voor appellante is
mr. Bos verschenen door middel van beeldbellen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1991, heeft met een door het Uwv op 25 november 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante PDD-NOS, een angststoornis en een depressieve stoornis heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van 17 december 2020 van een verpleegkundig specialist. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Met een besluit van 30 april 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een
Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 9 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag die het volgende heeft geconcludeerd. Er zijn onvoldoende gegevens om vast te stellen dat appellante op 7 februari 2009 geen arbeidsvermogen had. Als er toch vanuit gegaan zou moeten worden dat zij toen geen arbeidsvermogen had, is met zekerheid te stellen dat niet uitgesloten was dat het arbeidsvermogen zich nog kon ontwikkelen. Gelet op het arbeidsverleden van appellante en de aan haar toegekende uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet (WW) is dit ook het geval geweest. Appellante heeft zich ook nooit ziekgemeld vanuit de WW. In het kader van een aanvraag indicatie banenafspraak in 2017 is geconcludeerd dat appellante op dat moment een drempelfunctie kon verrichten waarmee zij het wettelijk minimumloon kon verdienen. Er is op of na het achttiende jaar geen moment aanwijsbaar waarop appellante aan de voorwaarden voldoet om voor een Wajong-uitkering in aanmerking te worden gebracht.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag van appellante een zogenoemde laattijdige aanvraag is, en dat dit meebrengt dat de bewijslast en dus ook het bewijsrisico van de medische situatie op haar achttiende verjaardag bij appellante ligt. Het is dus aan haar om haar standpunt met stukken te onderbouwen. Onder verwijzing naar (vaste) rechtspraak van de Raad [1] , heeft de rechtbank overwogen dat voor zover onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over de gezondheidstoestand van appellante op de van belang zijnde data en het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, deze omstandigheden voor risico van appellante komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank met juistheid vastgesteld dat er onvoldoende gegevens zijn op basis waarvan gesteld moet worden dat appellante op haar achttiende jaar geen arbeidsvermogen had. Integendeel, er is in dat kader terecht gewezen op het arbeidsverleden en de WW-uitkeringen van appellante, die aantonen dat zij wel degelijk arbeidsvermogen heeft gehad, althans dat zij dit niet duurzaam niet heeft gehad. Appellante heeft haar standpunt in beroep dat haar beperkingen zijn onderschat verder niet onderbouwd met medische stukken. Appellante wordt dan ook niet gevolgd in haar betoog dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten bij de vaststelling van haar belastbaarheid.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij appellante geen sprake is van het (duurzaam) ontbreken van arbeidsvermogen op 7 februari 2009.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat zij in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De stelling dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest, slaagt niet. De door appellante gestelde twijfel of onduidelijkheid waarbij nader onderzoek nodig is, zijn niet aan de orde. De beroepsgrond dat er voor de diagnose PTSS met angststoornis geen genezing bestaat, slaagt evenmin. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar toegelicht dat de diagnoses van appellante en ook de comorbiditeit, zoals depressieve episoden, voldoende onderkend zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gemotiveerd toegelicht dat de stelling van appellante dat haar arbeidsverleden en verzuimhistorie erop wijzen dat zij nooit heeft kunnen functioneren binnen een arbeidsverhouding, niet gevolgd kan worden. De praktijk heeft namelijk anders bewezen en bovendien zou het niet kunnen uitoefenen van werk binnen een arbeidsverhouding in het reguliere bedrijf ook niet direct betekenen dat diegene geen arbeidsvermogen in het kader van de Wajong heeft. De in hoger beroep ingebrachte stukken leiden niet tot een ander oordeel. Het Uwv wordt gevolgd in zijn reactie dat deze stukken geen nieuwe gegevens bevatten. Omdat er geen twijfel is over het standpunt van de verzekeringsartsen, is er geen aanleiding een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat niet kan worden gezegd dat het appellante op 7 februari 2009 (duurzaam) ontbrak aan arbeidsvermogen en dat zij om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van R. Jansen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) R. Jansen

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:B09240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477.