ECLI:NL:CRVB:2024:790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
22/3573 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het bestreden besluit van het Uwv om haar Wajong-uitkering te weigeren, in stand heeft gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 april 2024 uitspraak gedaan. Appellante, geboren in 2002, had op 6 oktober 2020 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat de klachten van appellante voldoende waren erkend, maar niet leidden tot een gebrek aan arbeidsvermogen. Appellante voerde aan dat zij niet in staat was om een uur aaneengeschakeld te werken en dat de taken die zij kon uitvoeren te zwaar waren. De Raad heeft de argumenten van appellante herhaaldelijk besproken en kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante arbeidsvermogen had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de Wajong-uitkering blijft in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3573 WAJONG
Datum uitspraak: 17 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 oktober 2022, 22/1350 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 maart 2024. Voor appellante is mr. Gürses verschenen. Het Uwv is niet verschenen
.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 6 november 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante rugklachten heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de huisarts. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 24 maart 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 15 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, was aanwezig op de hoorzitting van 16 december 2022 en heeft appellante diezelfde dag medisch onderzocht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie uit de behandelend sector betrokken bij haar beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de verzekeringsartsen bij het beoordelen van het arbeidsvermogen onvoldoende rekening hebben gehouden met de klachten van appellante. De fysieke klachten van appellante zijn erkend en er zijn beperkingen vastgesteld voor rug- en beenklachten en appellante is aangewezen op een werkplek in de buurt van een toilet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht appellante, gezien de vastgestelde beperkingen en de aard en ernst van de problematiek, in staat gedurende tenminste één uur aaneengesloten te werken en tenminste vier uur per dag belastbaar. Wat appellante heeft aangevoerd is voor de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat appellante bij haar aanvraag te kennen heeft gegeven dat zij administratie verricht voor het bedrijf van haar vader en een kennis, dat appellante volgens de verzekeringsarts is aangewezen op rugsparende activiteiten en dat de voorbeeldtaak scannen niet rugbelastend is. Ook heeft de arbeidsdeskundige toegelicht dat er gezien de opleiding en het arbeidsverleden van appellante geen aanleiding is om te twijfelen aan basale werknemersvaardigheden bij appellante.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat appellante duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Appellante kan niet één uur aaneengesloten werken en is niet vier uur per dag belastbaar is. Zij heeft constant pijn en daardoor een verstoorde nachtrust en ook gebruik zij medicatie. Dat een toename van de klachten niet tot een toename van de beperkingen leidt, kan appellante niet volgen. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij geen taak kan uitvoeren. Dit blijkt uit het dagverhaal omdat zij in het dagelijks leven geen taken uitvoert. Ter zitting heeft appellante betoogd dat de taak scannen niet passend is, omdat deze te zwaar is.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per [geboortedatum] 2020 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) arbeidsvermogen heeft.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.4.
De primaire arts heeft de rugklachten betrokken bij de beoordeling en hier beperkingen voor aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het oordeel van de primaire arts onderschreven na eigen onderzoek. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.5.
Verder volgt de Raad appellante niet in haar betoog dat de taak scannen niet passend zou zijn omdat deze te zwaar zou zijn. De arbeidsdeskundige heeft appellante in staat geacht om de taak scannen uit te voeren. Bij het uitvoeren van deze taak zit men achter een bureau met een computer. De medewerker krijgt een stapel documenten die gescand moeten worden. Het betreft een voornamelijk zittende functie die fysiek gezien niet zwaar is en niet in een dwingend tempo hoeft te worden uitgevoerd, waarbij zij de mogelijkheid heeft om regelmatig te vertreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 januari 2022 toegelicht dat appellante de geselecteerde taak kan uitvoeren omdat uit overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat deze fysiek niet te zwaar is omdat er mogelijkheid is om te vertreden. In het rapport van 15 februari 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanvullend toegelicht dat de voorbeeldtaak scannen niet rugbelastend is en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze taak akkoord heeft bevonden. De arbeidsdeskundigen hebben daarmee afdoende gemotiveerd dat appellante de voorbeeldtaak met haar beperkingen kan uitvoeren.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 6 oktober 2020 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi