Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het bestreden besluit van het Uwv om haar Wajong-uitkering te weigeren, in stand heeft gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 april 2024 uitspraak gedaan. Appellante, geboren in 2002, had op 6 oktober 2020 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat de klachten van appellante voldoende waren erkend, maar niet leidden tot een gebrek aan arbeidsvermogen. Appellante voerde aan dat zij niet in staat was om een uur aaneengeschakeld te werken en dat de taken die zij kon uitvoeren te zwaar waren. De Raad heeft de argumenten van appellante herhaaldelijk besproken en kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante arbeidsvermogen had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de Wajong-uitkering blijft in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.