ECLI:NL:CRVB:2024:79

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
23/219 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift tegen het besluit van het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin werd vastgesteld dat er een bedrag van € 152,20 per maand op zijn uitkering zou worden ingehouden vanwege beslaglegging door de Landelijke Associatie Van Gerechtsdeurwaarders. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift geen concrete bezwaargronden bevatte. De rechtbank Noord-Nederland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 17 januari 2023.

In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of de rechtbank terecht oordeelde dat het beroep ongegrond was. De Raad concludeerde dat appellant niet aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voldeed, die stelt dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten. Appellant had de gelegenheid gekregen om zijn bezwaarschrift aan te vullen, maar had dit niet gedaan. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/219 WAJONG
Datum uitspraak: 10 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
17 januari 2023, 22/861 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Op 6 december 2021 heeft de Landelijke Associatie Van Gerechtsdeurwaarders beslag gelegd op deze uitkering. Met een besluit van 16 februari 2022 heeft het Uwv vastgesteld dat in verband met deze beslaglegging, rekening houdend met de beslagvrije voet, een bedrag van € 152,20 per maand op de Wajonguitkering van appellant wordt ingehouden.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met een brief van 1 maart 2022 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn bezwaarschrift niet goed leesbaar is en dat daaruit niet op te maken is waarom hij het niet eens is met het besluit van 16 februari 2022. Het Uwv heeft appellant de gelegenheid gegeven om zijn bezwaarschrift compleet te maken. Met een door het Uwv op 4 maart 2022 ontvangen brief, heeft appellant gereageerd. Met een besluit van 8 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zijn bezwaarschrift geen bezwaargronden bevat.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stukken die appellant heeft ingediend bestaan uit lange handgeschreven epistels waarin hij vele namen van personen noemt, waaronder personen behorend tot het koninklijk huis en politici, maar ook van advocaten, politie en justitie. In de stukken wordt onder meer gesproken over criminele organisaties, moordpogingen, de maffia, terroristen en nazi's en over door appellant gestelde bestuurlijke en politieke wanpraktijken in Nederland. De rechtbank heeft overwogen dat hieruit geen gerichte beroepsgronden tegen het bestreden besluit kunnen worden afgeleid, die ertoe kunnen leiden dat het Uwv ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten. In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Met wat in het bezwaarschrift is vermeld, is niet voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Het bezwaarschrift bevatte geen enkele concrete bezwaargrond. Ook heeft appellant niet alsnog binnen de daartoe door het Uwv gestelde termijn de gronden van het bezwaar kenbaar gemaakt. Wat appellant in dit verband heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze stellingen afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi