ECLI:NL:CRVB:2024:79
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het hoger beroep inzake de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift tegen het besluit van het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin werd vastgesteld dat er een bedrag van € 152,20 per maand op zijn uitkering zou worden ingehouden vanwege beslaglegging door de Landelijke Associatie Van Gerechtsdeurwaarders. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift geen concrete bezwaargronden bevatte. De rechtbank Noord-Nederland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 17 januari 2023.
In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of de rechtbank terecht oordeelde dat het beroep ongegrond was. De Raad concludeerde dat appellant niet aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voldeed, die stelt dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten. Appellant had de gelegenheid gekregen om zijn bezwaarschrift aan te vullen, maar had dit niet gedaan. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.