Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
19 februari 2007 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Laatstelijk ontving appellant een vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,09%.
1 februari 2020 met de middelste van de geselecteerde functies 60,86% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als productiemedewerker, zodat appellant voor de overige 39,14% arbeidsongeschikt is.
Het oordeel van de Raad
9 januari 2020 over het opboeren het volgende geconcludeerd: opboeren zonder afwijkingen bij OGD (oesofago-gastro-duodennoscopie) en niet reagerend op PPI (maagzuurremmers), d.d. aerofagie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 4 juni 2021 overwogen dat gelet op deze informatie bij het opboeren/ructus geen sprake is van een geobjectiveerde ernstige onderliggende maag- en darmaandoening. De klachten zijn door de MDL-arts als functionele aandoening geduid waarvoor ademhalingsoefeningen via een logodepiste zijn geadviseerd en appellant is terugverwezen naar de huisarts. Door appellant in de FML vanwege het continue opboeren te beperken ten aanzien van het werken in een representatieve functie waarbij er sprake is van frequente klantcontacten, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geoordeeld dat appellant hiermee in voldoende mate tegemoet is gekomen. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hoewel begrijpelijk is dat appellant zich vanwege het opboeren sociaal belemmerd voelt in een werkomgeving is er geen onderbouwing voor zijn stelling dat hij hierdoor in het geheel niet met collega’s kan werken.