ECLI:NL:CRVB:2024:782

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
23/873 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaken

Op 18 april 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met kenmerk 23/873 WIA. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door appellante is ingesteld tegen een beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellante heeft haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 9 oktober 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen, waarbij aan appellante een IVA-uitkering is toegekend vanaf 4 januari 2021. Dit heeft geleid tot een wijziging van eerdere beslissingen op bezwaar. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat appellante in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep kosten heeft moeten maken. De proceskosten zijn vastgesteld op € 2.625,- in beroep en € 1.312,50 in hoger beroep, met een totaalbedrag van € 3.937,50. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 335,-. De uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi.

Uitspraak

Datum uitspraak: 18 april 2024
23/873 WIA, 23/874 WIA, 23/876 ZW, 23/877 ZW, 23/878 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
10 februari 2023, 21/5180, 22/2647, 22/754, 22/428, 22/2648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J. Weldam hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 9 oktober 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 9 oktober 2023 heeft het Uwv aan appellante een IVA-uitkering toegekend vanaf 4 januari 2021. Hiermee heeft het Uwv de beslissingen op bezwaar van 17 november 2021, 15 december 2021 en twee beslissingen op bezwaar van
22 april 2022 gewijzigd. Hierop zien de zaken met kenmerken 23/873 WIA, 23/874 WIA, 23/877 ZW en 23/878 ZW. De Raad stelt vast dat de beslissing op bewaar van 23 december 2021, waarop de zaak met kenmerk 23/876 ZW betrekking heeft, niet is gewijzigd.
Dit betekent dat (alleen) in de zaken met kenmerken 23/873 WIA, 23/874 WIA, 23/877 ZW en 23/878 ZW aan appellante tegemoet is gekomen. In de gewijzigde beslissing op bezwaar van 9 oktober 2023 heeft het Uwv voor die zaken al besloten om de gemaakte kosten in de bezwaarfase te vergoeden. Daarom staan voor de Raad alleen nog de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten ter beoordeling.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de berekening van de proceskosten in beroep worden de zaken met kenmerken 23/873 WIA, 23/874 WIA en 23/878 ZW aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Voor de berekening van de proceskosten in hoger beroep worden de zaken met kenmerken 23/873 WIA, 23/874 WIA, 23/877 ZW en 23/878 ZW aangemerkt als samenhangende zaken. De proceskosten worden op grond van het Bpb bepaald op € 2.625,- in beroep (2 punten voor de beroepschriften en
1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1) en € 1.312,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1,5).
Ook zal de Raad bepalen dat het Uwv appellante het door haar in beroep betaalde griffierecht van in totaal € 199,- en het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 3.937,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 335,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) E.X.R. Yi