Uitspraak
OVERWEGINGEN
27 december 2021 ongegrond verklaard.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een WIA-aanvraag door het Uwv. Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, had zich ziekgemeld na een bedrijfsongeval op 17 april 2018. Na een periode van ziekte ontving hij ziekengeld op basis van de Ziektewet, maar dit werd beëindigd omdat hij meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon kon verdienen. Appellant heeft vervolgens een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat het medisch onderzoek in bezwaar onzorgvuldig was verricht. De Raad oordeelde echter dat appellant niet had onderbouwd dat het onderzoek onvoldoende was en dat de verzekeringsartsen voldoende aandacht hadden besteed aan zijn klachten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, ondanks zijn klachten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant en dat de afwijzing van de WIA-aanvraag per 20 oktober 2021 in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.