ECLI:NL:CRVB:2024:742

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
22/2279 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting na aantreffen van drugs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had bijstandsuitkeringen ontvangen, maar deze zijn ingetrokken en er is een terugvordering ingesteld van een bedrag van € 1.052,32, naast een boete van € 263,-. De aanleiding voor deze maatregelen was het aantreffen van een handelshoeveelheid (hard)drugs in de woning van de appellant, wat hij niet had gemeld in het kader van zijn inlichtingenverplichting. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant deze verplichting had geschonden, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 21 maart 2020 vond de politie een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning van de appellant, waaronder MDMA, cocaïne, crack en hasj, evenals verpakkingsmateriaal. De appellant stelde dat de drugs van zijn overleden partner waren en dat hij niet op de hoogte was van hun aanwezigheid. De Centrale Raad oordeelde echter dat deze verklaring niet geloofwaardig was, gezien de locaties waar de drugs waren aangetroffen en de meldingen van overlast door buurtbewoners.

De rechtbank had ook geoordeeld dat de opgelegde boete gerechtvaardigd was, ondanks de argumenten van de appellant over zijn persoonlijke omstandigheden. De Centrale Raad concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders terecht had gehandeld door de boete op te leggen, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

22/2279 PW-PV en 22/2281 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 juli 2022, 20/6629 en 20/6630 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
Datum uitspraak: 2 april 2024
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: S. Ploum
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G.M. Haring en mr. E.F.M. Jekel, kantoorgenoten van mr. G.J. Mulder.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. de Roos.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak. Dat betekent dat appellant geen gelijk krijgt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaken om intrekking van bijstand over de maand maart 2020, terugvordering van bijstand tot een bedrag van € 1.052,32 en een boete van € 263,-. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij een handelshoeveelheid aan (hard)drugs in zijn woning had. Voor de boete is het college uitgegaan van verminderde verwijtbaarheid.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluiten ongegrond verklaard.
Intrekking en terugvordering
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Niet in geschil is dat de politie op 21 maart 2020 verspreid in de woning van appellant een aanzienlijke hoeveelheid drugs, bestaande uit ongeveer 250 gram aan MDMA, cocaïne, crack en hasj heeft aangetroffen, en verder verpakkingsmateriaal zoals gripzakjes en envelopjes. Dat appellant niets wist van de drugs in zijn woning en dat die van zijn op 26 juli 2019 overleden partner waren is niet geloofwaardig, gelet op de plekken waar de drugs zijn aangetroffen zoals in lades, in een theepot en in een jaszak, en gelet ook op de duidelijke verklaringen en meldingen door buurtbewoners van overlast van zowel voor als na het overlijden van zijn partner. Dat de officier van justitie appellant geen handel in verdovende middelen ten laste heeft gelegd, maar het in bezit hebben van verdovende middelen, neemt niet weg dat in de woning van appellant een handelshoeveelheid (hard)drugs is aangetroffen waarvan appellant in het kader van zijn inlichtingenverplichting melding had moeten maken.
Boete
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college heeft aangetoond dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de handelshoeveelheid (hard)drugs in zijn woning en dat appellant van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting een verwijt kan worden gemaakt. Het college was dan ook verplicht een boete op te leggen.
De beroepsgrond dat het college wegens dringende redenen van een boete had moeten afzien slaagt niet. Wat appellant heeft gesteld over zijn rouwproces en de sluiting van zijn woning door de burgemeester, is geen gevolg van de boete. De opgelegde boete is, anders dan appellant heeft aangevoerd, evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over appellant gebleken omstandigheden.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding bestaat.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) S. Ploum (getekend) A.M. Overbeeke