ECLI:NL:CRVB:2024:742
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting na aantreffen van drugs
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had bijstandsuitkeringen ontvangen, maar deze zijn ingetrokken en er is een terugvordering ingesteld van een bedrag van € 1.052,32, naast een boete van € 263,-. De aanleiding voor deze maatregelen was het aantreffen van een handelshoeveelheid (hard)drugs in de woning van de appellant, wat hij niet had gemeld in het kader van zijn inlichtingenverplichting. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant deze verplichting had geschonden, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 21 maart 2020 vond de politie een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning van de appellant, waaronder MDMA, cocaïne, crack en hasj, evenals verpakkingsmateriaal. De appellant stelde dat de drugs van zijn overleden partner waren en dat hij niet op de hoogte was van hun aanwezigheid. De Centrale Raad oordeelde echter dat deze verklaring niet geloofwaardig was, gezien de locaties waar de drugs waren aangetroffen en de meldingen van overlast door buurtbewoners.
De rechtbank had ook geoordeeld dat de opgelegde boete gerechtvaardigd was, ondanks de argumenten van de appellant over zijn persoonlijke omstandigheden. De Centrale Raad concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders terecht had gehandeld door de boete op te leggen, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.