Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
.Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te weigeren. Appellante, geboren in 1995, had eerder een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die op 30 oktober 2015 was afgewezen omdat zij arbeidsvermogen had. Na een nieuwe aanvraag op 8 november 2020, waarin zij stelde dat haar medische situatie was verslechterd door fibromyalgie, heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 28 februari 2024 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder haar claim dat er nieuwe feiten waren die niet waren erkend door het Uwv. De Raad concludeerde dat de eerdere beoordeling in 2015, die rekening hield met de diagnose fibromyalgie, nog steeds geldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de afwijzing van de Wajong-uitkering konden onderbouwen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had besloten geen Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De beslissing van het Uwv om de Wajong-uitkering te weigeren blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.