ECLI:NL:CRVB:2024:738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
22/3582 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de weigering van een Wajong-uitkering en de beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te weigeren. Appellante, geboren in 1995, had eerder een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die op 30 oktober 2015 was afgewezen omdat zij arbeidsvermogen had. Na een nieuwe aanvraag op 8 november 2020, waarin zij stelde dat haar medische situatie was verslechterd door fibromyalgie, heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 28 februari 2024 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder haar claim dat er nieuwe feiten waren die niet waren erkend door het Uwv. De Raad concludeerde dat de eerdere beoordeling in 2015, die rekening hield met de diagnose fibromyalgie, nog steeds geldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de afwijzing van de Wajong-uitkering konden onderbouwen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had besloten geen Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De beslissing van het Uwv om de Wajong-uitkering te weigeren blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3582 WAJONG
Datum uitspraak: 10 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2022, 21/5404 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante is onvoldoende rekening gehouden met haar klachten als gevolg van fibromyalgie. De Raad volgt dit standpunt niet. Het Uwv heeft het verzoek van appellante op goede gronden afgewezen. Verder is niet gebleken dat binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag de medische situatie van appellante is verslechterd en zij alsnog recht heeft op een Wajong-uitkering.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Ben Ahmed, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 februari 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.B. Ullah, advocaat
.Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1995, heeft met een door het Uwv op 3 september 2015 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij heeft appellante vermeld dat zij beperkt is door klachten als gevolg van fibromyalgie. Met een besluit van 30 oktober 2015 (eerdere besluit) heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellante heeft op 8 november 2020 opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Bij de aanvraag heeft appellante stukken ingediend, waaronder rapporten van Calder Werkt van 7 december 2018 en 18 augustus 2020. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 30 oktober 2015. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv dit verzoek bij besluit van 10 december 2020 afgewezen. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en dat appellante onveranderd arbeidsvermogen heeft binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en nadere stukken ingediend, waaronder een brief van haar reumatoloog van 22 februari 2021. Bij besluit van 22 september 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die maken dat zou moeten worden teruggekomen van het eerdere besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat alleen voor wat betreft de door de reumatoloog vastgestelde ziekte van Raynaud sprake is van een nieuw feit. Hiermee is rekening gehouden door appellante alleen geschikt te achten voor werk waarbij zij in staat is om haar handen voldoende warm te houden. De rechtbank ziet in de door appellante ingediende informatie geen aanleiding om te twijfelen aan de eerdere Wajong-beoordeling in 2015. Daarom heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een deskundige. Verder is volgens de rechtbank geen sprake van een evident onjuist besluit.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij voert aan dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden teruggekomen van het besluit van 30 oktober 2015, dan wel dat zij binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag alsnog arbeidsongeschikt is geworden. Volgens appellante blijkt uit de beschikbare informatie dat zij pas na het eerdere besluit is gediagnostiseerd met fibromyalgie. Zij ondervindt hiervan in het dagelijks leven veel hinder. Dit is onvoldoende onderkend door het Uwv. Volgens appellante is het bestreden besluit daarom evident onredelijk. Ook heeft appellante de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Met de aanvraag van 8 november 2020 heeft appellante verzocht om terug te komen van het eerdere besluit en – gelet op het verhandelde ter zitting – ook om toepassing te geven aan de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid.
4.2.
De beroepsgrond van appellante dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden is een herhaling van hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen. De Raad voegt daaraan toe dat ook bij de beoordeling in 2015 reeds werd uitgegaan van de diagnose fibromyalgie en daarmee verband houdende klachten van pijn in het gehele lichaam, vermoeidheid, krachtverlies en stemmingswisselingen. De bij de aanvraag van 8 november 2020 gevoegde medische gegevens bevatten geen feiten of omstandigheden die aanleiding geven om de beoordeling in 2015 voor onjuist te houden. Verder is er geen aanleiding voor de conclusie dat de weigering om voor het verleden terug te komen van het eerdere besluit evident onredelijk is. Aangezien van de onjuistheid van het besluit van 30 oktober 2015 niet is gebleken, is er evenmin aanleiding om voor de toekomst van dat besluit terug te komen.
4.3.
Het Uwv heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat er ook geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat appellante binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag jonggehandicapte is geworden omdat zij haar arbeidsvermogen heeft verloren als gevolg van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Over de informatie van re-integratiebedrijf Calder Werkt van augustus 2020, waarin is geconcludeerd dat elke tegenprestatie voor appellante onmogelijk is door het totaal aan fysieke en psychische klachten, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 september 2021 navolgbaar gemotiveerd dat een medische beschouwing en argumentatie voor deze conclusie ontbreekt. Uit de brief van de behandelend reumatoloog van 22 februari 2021 blijkt dat inmiddels bij appellante sprake is van klachten in verband met het syndroom van Raynaud, waarbij appellante is geadviseerd de handen in de winter goed warm te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat dit betekent dat appellante alleen werk kan verrichten waarbij zij – ook in de wintermaanden – in staat is om haar handen voldoende warm te houden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat dit niet in de weg staat aan het vervullen van de destijds gekozen taak ‘scannen’, omdat die verricht wordt in een kantooromgeving met een constante temperatuur. Gelet hierop staat deze wijziging in de belastbaarheid van appellante niet in de weg aan het aannemen van arbeidsvermogen.
4.4.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien om over te gaan tot benoeming van een deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 1a:1 van de Wajong
1. Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
[…]