ECLI:NL:CRVB:2024:736

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
18/4211 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenvergoeding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 18/4211 WAJONG. Het hoger beroep is ingetrokken door de appellant, omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellant. De uitspraak betreft de proceskosten in verband met het beroep en het hoger beroep.

De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.H.J. de Kort, heeft in eerste instantie hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 juli 2018. Tijdens de procedure zijn er verschillende deskundigenrapporten ingediend en zijn er zittingen gehouden, waarbij de appellant en het Uwv zich hebben laten vertegenwoordigen door hun advocaten. De Raad heeft ook onafhankelijke deskundigen benoemd om de zaak te beoordelen.

Na de intrekking van het hoger beroep heeft de Raad de kosten die de appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep beoordeeld. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal zijn begroot op € 5.017,22. Daarnaast moet het Uwv het door de appellant betaalde griffierecht van € 172,- vergoeden. De Raad heeft echter het verzoek om vergoeding van verletkosten van derden afgewezen, omdat deze personen geen partij of belanghebbende zijn in het geschil.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter E. Dijt en de griffier E.X.R. Yi.

Uitspraak

18/4211 WAJONG
Datum uitspraak: 10 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 juli 2018, 17/2560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2021 door middel van videobellen. Appellant is verschenen, vergezeld door [naam 1] en [naam 2] en bijgestaan door mr. De Kort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.R. Bos.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft verzekeringsarts I.A.K. Snels als onafhankelijk deskundige benoemd. Deze deskundige heeft op 18 november 2021 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze op het rapport gegeven.
Op 23 februari 2022 heeft de deskundige desgevraagd gereageerd op de zienswijzen.
Appellant heeft hierop gereageerd.
Nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022. Appellant is verschenen, vergezeld door [naam 1] en [naam 3], bijgestaan door mr. De Kort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.
De Raad heeft psychiater G.F. Koerselman als onafhankelijk deskundige benoemd. Deze deskundige heeft op 28 juli 2023 een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op 30 augustus 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 3 november 2023 heeft mr. De Kort namens appellant het hoger beroep ingetrokken en de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op
€ 1.750,‑ in beroep (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) en € 3.062,50 in hoger beroep (één punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, twee keer één punt voor het verschijnen ter zitting en een halve punt voor de schriftelijke zienswijze na het rapport van deskundigenonderzoek. Verder komen de reiskosten van in totaal € 204,72 voor vergoeding in aanmerking. In totaal bedragen de te vergoeden kosten € 5.017,22. Het verzoek om vergoeding van verletkosten van stiefvader Akkerman en begeleidster Harleman tot een bedrag van in totaal € 1.240,- wordt afgewezen. In artikel 1, aanhef en onder d, van het Bpb is bepaald dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op verletkosten van een partij of belanghebbende. De stiefvader en de begeleidster van appellant zijn geen partij of belanghebbende in dit geschil. Hun verletkosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Ook moet het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 5.017,22;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) E.X.R. Yi